HOVO

HOVO

In het voorjaar van 2020 ( nog net voor corona echt begon!) gaven Theo en Leo een HOVO-cursus in Doetinchem. HOVO = Hoger Onderwijs Voor Ouderen.

In die cursus gingen we in op het leven van de ‘kleine boer’ in de Achterhoek en Liemers in de periode vanaf 1600 tot nu. Met een aantal van maar liefst 60 deelnemers kregen we de smaak te pakken. Hieronder vindt u wat achtergrondmateriaal dat we gebruikten bij de cursus. Het geeft enig idee van zo’n cursus.

Een nieuwe cursus werd gepland. Dit keer over “Heren en boeren van kasteel Bergh” :  dubbelportret van de rijke en in luxe levende heren van Bergh tegenover hun pachtboeren die het wel met wat minder moesten doen.

Door corona is deze cursus uitgesteld . Nu staat hij ingeroosterd voor voorjaar 2022 !

Wij houden u op de hoogte maar u kunt natuurlijk ook zelf de website van HOVO raadplegen:  https://hovo-al.nl/

 

_______________________________

Schilder van boeren

Francois Millet

 

In oude tijden zagen de schilders boerinnen en boeren als slonzig en achterlijk. Barbaars, vies en smerig, dom en soms gevaarlijk, onbeschaafd vooral, afhankelijke lijfeigenen of pachters, soms als beesten, hoezeer die maatschappij ook dreef op het werk van boeren. In de achttiende eeuw keerde het beeld. Nu overheerste een pastorale idylle, waarin boerinnen als herderinnetjes in half hoofse stijl dansen in een romantisch landschap. In het midden van de negentiende eeuw, in de tijd dat Catharina leefde, kwam er een nieuwe stroming van schilders op. Zij verzetten zich tegen het oude beeld van boeren als barbaren, maar ook tegen de pastorale idylle. De nieuwe schilders probeerden, net als een schrijver als Emile Zola, oog te krijgen voor boerinnen en boeren als echte, levende, zwetende mensen in een harde, schrale wereld waar echter wel een authentiek en eerlijk leven wordt geleefd, dichtbij de natuur. Een leven dat zichtbaar maakt hoe de stad en de industrie vervreemd is geraakt. Schilders als Gustave Courbet (1819 – 1877) en Jean-François Millet (1814 – 1875) markeren deze overgang. De dagloonster verschijnt als een echte vrouw, hardwerkend en puur natuur, maar ook als arm en uitgebuit. Zoals bijvoorbeeld het schilderij De aardappeloogst (1855) van Millet. Catharina van Megchelen is dan 35 jaar oud, heeft vier kinderen en helpt ook bij de aardappeloogst, op de boerderij de Schriek, maar ook op het eigen land. Het is september. Van Catharina, die aardappels op het land leest, bestaat geen foto, geen schilderij, geen verslag. Ook al is Millet een romanticus en schildert hij de droom van een stadse burger, dichterbij het harde werken van Catharina uit Megchelen kom ik niet.

 

Onder dreigende luchten, in de verte regent het al, schudt een dagloner met blauw boezeroen de aardappels uit een mand in een grote zak. Een dagloonster met rode rok houdt de zak op. Ze draagt een witgeel jak, met rode halsdoek en een witte muts. Of Catharina net zoveel kleuren gedragen heeft als deze Franse boerin? Of was het een artistieke noodzaak om kleur toe te voegen? Ze kijken geconcentreerd naar het inschudden van de aardappels. Naast haar staan drie zakken aardappels die al vol zijn. Even later zullen ze op de kiepkar achter hen gezet worden, het paard is niet te zien, verschuilt zich achter de twee volwassen mensen. Achter hen bukt een vrouw zich, ook zij een rode rok en witgeel jak. Ze leest de aardappels van de grond. Twee kinderen, wellicht twaalf of dertien, steken met de greep de aardappels uit. In de verte, uitgelicht door een baan helder licht, zijn nog meer mensen aan het werk. Millet schildert dit doek in 1855. Hij werkte zelf ooit een tijd als landarbeider.

 

Vijf jaar eerder maakte hij De zaaier. Een jonge dagloner met blauwe broek en rode kiel zaait met breed gebaar het graan, keer op keer, om zijn buik een brede linnen tas waarin het zaaigoed opgeborgen is. Zaaien is een kunst, wil het gelijkmatig verdeeld raken over het land. Op zijn hoofd een donkere hoed tegen de zon. Laarzen aan zijn voeten. Het is ergens in Frankrijk, op de achtergrond vaag bergtoppen en een andere werker op het veld. Zeven jaar later maakt hij De Arenleesters. Drie vrouwen rapen de laatste aren van het pas gemaaide veld op. Donkere rokken tot op de grond, lichte jak, een rode, blauwe en groene hoeden tegen de zon. Ze staan diep gebukt. Klompen aan de voeten. Op de achtergrond zijn de roggeschoven aan een miet gezet, een dorp in de verte. De arenleesters in Frankrijk van die tijd behoorden tot het armste deel van de bevolking. Millet schildert ze in hun waardigheid en hun harde arbeid. Millet leefde van 1814 tot 1875, in dezelfde tijd als Catharina van Megchelen. In dezelfde tijd maakt hij ook het schilderij Het Angelus, waar dagloner en dagloonster op het veld, een kerk op de achtergrond, het werk neergelegd hebben en in gebed luisteren naar het Angelus dat de kerkklok in de verte beiert. De handen gevouwen, het hoofd gebogen, de greep in de grond, een halve zak aardappels op een kruiwagen. Bruine en donkere kleuren. Klompen aan de voeten. Ook dat zal Catharina gedaan hebben, toen ze het angelus uit de verte hoorde. Het werk neerleggen en de handen gevouwen. Eind 2019 vindt er een tentoonstelling over Millet plaats in het Van Goghmuseum in Amsterdam. Het commentaar van het museum op Millet luidt: “Niet eerder was het boerenbestaan zo monumentaal en vol eerbied opgetekend. Millet richtte zich niet op de industrialisatie en verstedelijking als tekenen van de moderne tijd, maar juist op het harde plattelandsleven. Met zijn diepgaande begrip voor het boerenbestaan en zijn radicale schildertechniek werd hij als tegendraads ervaren. Hij ontving tijdens zijn leven dan ook vaak kritiek, maar zijn vooruitstrevende aanpak had een grote impact op generaties kunstenaars.”

__________________________________________________________________


 Filosofie van de kleine boer

  John Berger 1926-2017

John Berger is een Engelsman, geboren in 1926. Hij stierf in 2017. Hij ging naar een kostschool, wat hem diep raakte. Ik voelde me alleen in de wereld, zei hij later. Daar begon zijn ambacht van verhalen vertellen. Vertellen begint bij luisteren naar anderen, om zo ook je eigen plaats in tijd en ruimte te vinden. Hij studeerde oorspronkelijk kunstgeschiedenis. Hij was een veelzijdig man. Schrijver, wetenschapper, schilder, dichter en nog meer. In zijn beginjaren een felle marxist. Hij voelde zich ontheemd in de moderne wereld en zocht een thuis. Pleitte voor mededogen als vorm van solidariteit in een tijd van extreem winstbejag en geloof in de vrije markt. Zoals bij zijn dood geschreven werd: hij verzamelde verhalen van de stemlozen en de mensen zonder bezit, boeren, migranten en zelfs dieren, een rol die zijn leven lang vervulde. Verhalen over kleine boeren die onder druk van de grote economische machten stonden. In 1974 vertrok hij vanuit Zwitserland naar het Franse dorp Quincy, gelegen in de Haute-Savoie, met een zicht op de Mont Blanc. Hij leefde en werkte daar als schrijver tussen de lokale boeren. Hij bleef in Quincy met zijn zoon Yves en zijn Amerikaanse vrouw Beverly Bancroft voor meer dan 40 jaar. Hij raakte geïnteresseerd in de 19e eeuwse Franse schilder Millet, die voor het eerst echte boeren en boerinnen schilderde, met dikke knuisten. Millet was geen romanticus, zei hij. Hij begreep dat de armoede op het platteland ook gemakkelijk in de stad kon verschijnen als gevolg van de industrialisering in het midden van de negentiende eeuw. Dezelfde industrialisering zal in de twintigste eeuw ook de kleine boeren vernietigen, zo beschrijft Berger in zijn boeken. Dat alles zal op een dag ‘het verlies van elk gevoel voor de geschiedenis’ betekenen. Alleen de arme mensen hebben nog een historisch bewustzijn, zoals ook Walter Benjamin zei in zijn Thesen over de Geschiedenis. Vanuit dat perspectief wilde hij verhalen vertellen over arme mensen, kleine boeren, migranten. Om niet te vergeten.

Zijn boeken over de kleine boeren en hun mentaliteit verschenen tussen 1979 en 1991 in de vorm van een romantrilogie onder de naam Vrucht van de aarde. Het eerste deel droeg de geheimzinnige naam: Varken aarde. Uiterst minutieus en liefdevol beschrijft hij het leven van ‘zijn boerendorp’ in de Franse Alpen. Het eerste deel van de trilogie sluit hij – nogal ongebruikelijk voor een roman – af met een theoretisch nawoord. Berger constateert een opmerkelijke continuïteit in het boerenbestaan door de eeuwen heen. Daarbij maakt het niet veel uit of het om een Frans boerendorp gaat of om – in ons geval – een dagloonster of boerin, dagloner of boer in de Achterhoek. Hij zet zijn hoofdpersonen neer als krachtige personen die vanuit een mengelmoes van conservatisme en veranderingsgezindheid de moderne tijd betreden. De trilogie kreeg in Nederland in de media enige aandacht, maar erg ver ging dat niet. Ten onrechte.

 

Berger typeert de door hem bestudeerde en beschreven boeren als een ‘klasse van overlevers’, zelfs als een ‘klasse apart’. In tegenstelling tot de arbeider voorzien de kleine boeren in hun eigen primaire levensbehoeften. Maar steeds zijn er buitenstaanders die als aasgieren hun surplus afromen of proberen in te pikken: hand- en spandiensten, tienden, pacht, rente over leningen, derde garve en nog meer. Met ‘boerenslimheid’ en met ‘gezond boerenverstand’ proberen zij zich staande te houden. De boer en boerin handelen vanuit zijn eigen logica en die is soms in strijd met economische wetmatigheden.

Boeren geloven, zo stelt Berger, niet zo in grote woorden en heftige ideologieën. Hun wereld is getekend door overleven. De boer en boerin ziet de toekomst als een reeks van op overleven gerichte handelingen, die als knopen in een lang koord geknoopt zijn. Elke keer proberen zij het er het beste van te maken, mee te gaan met de veranderingen, maar tegelijk beseffend dat het een fragiele geschiedenis is. Berger zegt dat de boer weet dat elke handeling een draad door het oog van de naald duwt en die draad is de traditie en de tijd. Zij richten zich niet op een algehele expansie, maar op een stap voor stap behouden van hun leven en haar werk. Daarbij denken zij ook sterk aan het doorgeven van hun werk aan

kinderen. Generatie na generatie. Zij doen het samen, man en vrouw, boerin en boer. En als zij vallen, staan zij weer op en gaan opnieuw aan de slag, onder nieuwe omstandigheden. De boer gelooft in overleven. Zij weten: de koeien moeten wel gemolken worden, ook als de legers van Napoleon over Europa razen. De boer beleeft de veranderingen op de huid. Van de seizoenen, het weer, ziekte, hagel, ongeval, faillissement. Zij leven en werken van gebeurtenis naar gebeurtenis. Dat vormt de draad van de tijd. Geen grote toekomstvisioenen, eerder op traditie en ervaringen gerichte overlevingskunst, bekleed met rituelen voor het onvermijdelijke. Zij moeten de draad steeds weer door het oog van de tijd duwen in de spiraal van overleven. Als er nieuwe kansen zich aandienen, kunstmest bijvoorbeeld, dan grijpen ze die aan.

Toen hij Varken aarde af had, begon hij aan En onze gezichten, mijn hart, vluchtig als foto’s (1984). Filosofie, essay, poëzie, persoonlijke herinneringen. Hij wil vertellen. Hij gelooft niet in het vooruitgangsdenken van Hegel en Marx. Tijd en verleden, tijd en toekomst bestaan niet als historische grootheden. Alles is heden. Alles is cyclisch. En de arbeid, met name van boeren, is de beste toegang tot de werkelijkheid, de meest directe wijze om kennis te vergaren, zo vat Graa Boomsma het in De Groene Amsterdammer van 16 november 1994 samen.

 

________________________________________________________________

HERIJKEN VAN DE CANON. EEN KANS OP EEN MEER NIET-RANDSTEDELIJKE INVULLING

[ Gepubliceerd in KLEIO , vakblad docenten geschiedenis. December 2019]

Jarengeleden ( 2006) kwam er de canon van de Nederlandse geschiedenis. De discussies uit die tijd waren heftig en soms ook diepgravend ( zie de bundel Controverses rond de Canon uit 2006) Maar de canon kwam er en er kwam zelfs een fraai canonhuis in het Openluchtmuseum Arnhem.  Heel wat scholieren maar zeker ook volwassenen gingen en gaan er op bezoek. Zeker een geslaagd project, lijkt me.

En nu is er dan de herijking van de canon onder leiding van hoogleraar James Kennedy. Het heeft weinig zin oude discussies weer op te rakelen, maar opnieuw eens kritisch naar de canon kijken kan geen kwaad. In dit verband is het bijvoorbeeld opvallend hoezeer onze Vlaamse vakbroeders de canon principieel en beargumenteerd afwijzen ( zie  website van VVLG). Hun argumenten kunnen ook bij de herijking wellicht zinvolle stof tot nadenken geven. Verder zijn er al de nodige uitingen over herijking in de pers verschenen: de ‘zwarte bladzijdes’  uit onze geschiedenis moeten sterker naar voren komen en dan met name het slavernijverhaal, de ‘de gouden eeuw’ zou ook wel eens op meer neutrale wijze gepresenteerd mogen worden, er moeten meer lijntjes komen met de wereldgeschiedenis en zo zijn er nog wat meer voorstellen.

Mijn bijdrage in deze herijkings-discussie gaat een andere richting uit. Ik heb er ook al eens eerder in Kleio over geschreven en ook elders naar voren gebracht maar het kan geen kwaad juist nu dit nog eens aan te scherpen.

De kern van mijn betoog: Natuurlijk is het logisch dat veel vensters een Randstedelijke link hebben. Daar gebeurde heel veel op allerlei gebieden… heel veel moois of zeker ook bijzondere zaken. Maar  deze begrijpelijke nadruk is onevenwichtig en soms zelfs stuitend. De canon heeft een zwaar Randstedelijk karakter, zowel in keuzes van vensters maar ook in de uitwerking van die 50 vensters. Juist een herijking van de canon biedt mogelijkheden hier iets aan te veranderen. Jarengeleden is dit al eens naar voren gebracht door de hoogleraren Maria Grever en Dolly Verhoeven ( en door ook nogal wat regionale historici en journalisten ). Sommigen  spraken over het ‘Hollandocentrisme’ van de canon. Misschien is dat nu anno 2019 wel enigszins verklaarbaar vanuit de politieke sfeer in de jaren voor 2006: opiniemakers en politici hadden het in een steeds hoger oplopende discussie over onze ‘nationale identiteit’ die onder druk zou staan en dus verdedigd moest worden. En als je dan gaat zoeken kom je snel bij ‘Holland’ en haar bijzondere geschiedenis. Natuurlijk wel breder en kritischer dan ‘onze VOC-mentaliteit’ ( Rutte) maar toch…de hoofdlijnen leken duidelijk.

De basisschoolboekjes, die daarna tamelijk canon-dekkend werden, weerspiegelen deze ontwikkeling. Neem bijvoorbeeld de veel op basisscholen gebruikte methode Wijzer door de Tijd.  Mooie boekjes, maar van de 48 kleine hoofdstukjes die gaan over Nederland vanaf 1600 gaat er nog niet een over Zuid- of Oost-Nederland of het leven op het platteland; het blijft bij een half hoofdstukje over arme turfstekers in Drenthe. Dit is des te opmerkelijker omdat toen ongeveer 50% van de bevolking op het platteland woonde en daar veelal als boer, dagloner of boerenknecht werkte. Veel moderne Nederlanders hebben hun ‘roots’ in deze eeuwenoude boerencultuur! Ook dat wordt nogal eens vergeten.

Opvallend is wel dat na het verschijnen van de nationale canon een ware stortvloed van regionale canons is ontstaan. Niet alleen een Friese en Limburgse canon maar ook allerlei lokale varianten. Ik kan het niet anders zien dan als een ( gezonde) reactie op het Randstedelijke karakter van de nationale canon. ‘Elk nadeel heb zijn voordeel’ zou Cruyff zeggen.

Laten we proberen de zaakjes wat meer inhoud te geven: hoe zit dat met die in mijn visie nogal Randstedelijke canon? Laat ik puntsgewijs en wat ‘kort door de bocht’ enkele argumenten op een rijtje zetten, van meer algemeen naar concreet. Ook zal ik impliciet proberen wat voorstellen te doen voor nieuwe vensters of aanpassing van een bestaand venster.

  • De canon wilde in 2006 uitdrukkelijk ‘een canon voor alle Nederlanders zijn’. Maar in de canon lijken boeren en boerinnen – sterk vertegenwoordigd in Oost en Zuid-Nederland – bijna niet voor te komen. Ook al is in 1800 nog 45 % van de beroepsbevolking werkzaam in de landbouw en in 1900 nog 35 % , in de vensters komen ze niet of nauwelijks aan bod. Het lijkt erop alsof er een soort anachronistisch frame over het verleden wordt gelegd in de trant van : nu is minder dan 5% boer ( met trouwens wel een gigantische productiecapaciteit) ….dus we leggen daar in een terugblik op ons nationaal verleden maar niet te veel nadruk op. De kleine boer uit Oost en Zuid Nederland lijkt niet te bestaan. Een typering van de half-feodale verhoudingen in bijvoorbeeld Gelderland en Overijsel – zo belangrijk voor al die kleine boeren – ontbreekt.
  • De ingrijpende mechanisatie en industrialisering van delandbouw na de WO2 onder leiding van Mansholt komt niet te sprake. Deze ontwikkeling heeft niet alleen de  landbouwsector totaal veranderd, maar heeft ook enorme gevolgen gehad voor inrichting van het platteland, omgaan metde schaarse natuur, dierenwelzijn etc. Een venster Mansholt lijkt me in dit verband niet overbodig. Aan deze kleurrijke figuur valt heel wat aan op te hangen, zelfs een groeiend ecologisch bewustzijn, klimaatdiscussie e.d.
  • De zogenaamde ‘Gouden eeuw’. In de media is er al veel over gesproken in verband met de slavernijdiscussie. Maar ook vanuit een niet-Randstedelijke blik is de beschrijving van deze eeuw in de huidige canon – verspreid over meerdere vensters – bijna stuitend. Terwijl Holland floreerde in zijn gouden eeuw (waarvoor terecht veel aandacht !), is het in Zuid en Oost Nederland wel anders. Daar heerst lange tijd een constante burgeroorlog tussen Staatse en Spaanse troepen die nog het best te vergelijken is met de huidige situatie in Syrië en Irak. Terreur, vluchtelingen,  platbranden boerderijen, opgelegde oorlogsbelastingen, verkrachtingen, moordpartijen …het was jarenlang schering en inslag. Volgens bronnen uit die tijd was het platteland regelmatig onleefbaar. Bepaald geen gouden eeuw. Rond het rampjaar 1672 is het beeld niet veel anders: Holland weet met moeite een bezetting te voorkomen, maar met name Gelderland en Overijssel krijgen de volle laag. Zoals Enny de Bruijn in haar sterk niet-Randstedelijk boek De Hoeve en het Hart (2019) schrijft: “Er is een andere Republiek geweest in de schaduw van die bekende Hollandse republiek uit onze geschiedenisboekjes”.
  • De zuidelijke ‘Generaliteitslanden’ Brabant en Limburg komen niet of nauwelijks aan bod. Hoogleraar Maria Grever e.a. wezen er al eens op. Niet alleen verdwijnt ook hier de kleine boer uit de geschiedenis maar ook niet-agrarische aspecten lijken te verdwijnen vanuit de Randstedelijke focus: de Limburgse mijnen, de opkomst en invloed van Philips …
  • In directe relatie met bovenstaande valt ook op hoezeer de katholieken ( toch bepaald geen kleine bevolkingsgroep) een beetje onder het tapijt van een nationale canon zijn verdwenen. Een protestants- liberale toon overheerst. Een typering van ruim twee eeuwen katholieke achterstelling sinds de opstand tegen Spanje ( met schuurkerken als icoon) en de stormachtige katholieke emancipatie vanaf 1853 ontbreken. De verzuiling – een toch wel zeer kenmerkend aspect van onze moderne geschiedenis – ontbreekt als venster. Opmerkelijk! Alleen in het venster Veelkleurig Nederland komt het halfslachtig om de hoek kijken. Juist in het kader van een venster gebaseerd op de Verzuiling zouden katholieken aan bod kunnen komen, naast protestanten en socialisten. Het lijkt me dat zo’n venster te verkiezen is boven ‘buitenhuizen in 17e en 18e eeuw’. Dat nieuwe venster is zeker ook voor basisschoolleerlingen concreet te maken en op allerlei manieren te actualiseren ( achtergrond school, opa en oma …)

Ook bij de uitwerking van de huidige vensters valt op hoe weinig geschiedenis er blijkbaar is buiten de Randstad. Een paar voorbeelden.

  • Bij het venster van de crisisjaren lezen we niets over de desastreuze gevolgen van de crisis voor het platteland en ook niets over de werkloosheid in de Twentse textielsteden. De ingrijpende landbouwcrisis van eind 19e eeuw is natuurlijk al helemaal niet de moeite waard terwijl die voor zoveel kleine boeren in Oost en Zuid Nederland nogal ingrijpende gevolgen had, negatief en positief trouwens.
  • Bij de patriotten noemt men wel het beroemde Aan het volk van Nederland maar Joan Derk van der Capellen tot den Pol blijft onbesproken. Deze Oost-Nederlandse edelman begon zijn politieke loopbaan met het zich inzetten voor de boeren in Overijssel tegen de feodale heren. In bijna elk schoolboekje komt hij voor, maar niet in de canon.
  • Aletta Jacobs. Natuurlijk hoort ze in de canon thuis maar waarom in de bijbehorende tekst met geen enkel woord iets over het zware leven van al die dagloonsters en boerinnen op het platteland. Er is echt wel het nodige over geschreven. Ook daar kwam – later dan in de steden – een voorzichtige maar wel breed gedragen emancipatie op gang via de boerinnenbonden.
  • Bij de WO2 zijn het weer voorbeelden uit de Randstad die overheersen terwijl toch ook bijvoorbeeld het drama van Putten, het bombardement van Nijmegen ( met o.a. de totale verwoesting van een kleuterschool waar 24 kinderen verbleven) genoemd zouden kunnen worden Natuurlijk zijn ook andere voorbeelden mogelijk en misschien nog wel ‘betere’.
  • De strijd tegen het water is een terecht een belangrijke lijn in de canon. De ramp van 1953 komt uiteraard aan bod. Maar je leest niets over de desastreuze overstromingen en constante strijd daartegen in de rest van Nederland, in de eeuwen daarvoor. Ik doel hier bijvoorbeeld op de talloze rampen in de Betuwe en Liemers en bijv. de overstroming van de Maas in 1643.  Pas de overstromingen van 1995 lijken de canonmakers de ogen geopend te hebben voor overstromingen en dijken in de rest van Nederland.

Kortom: Als we de bij de canondiscussie veel gebruikte metafoor van ‘Huis van Nederland’ als uitgangspunt nemen dan valt wel op dat de woonkamer groot en riant is uitgevallen, enkele andere kamers wat eenzijdig zijn ingericht en sommige kamers zelfs op slot zijn.  De herijking van de canon biedt mogelijkheden daar verandering in aan te brengen. Een paar nieuwe vensters lijkt me wenselijk en zeker ook aanpassing van de teksten bij sommige  gehandhaafde vensters.