Archief van
Auteur: Leo Salemink

Dubbele loyaliteit ( Theo)

Dubbele loyaliteit ( Theo)

Dubbele loyaliteit

Theo Salemink

 

Een paar dagen voor de verkiezing op 15 maart 2017  leek Rotterdam in vuur en vlam te staan. Turken demonstreerden omdat de Nederlandse regering en de lokale burgemeester twee ministers uit Turkije de toegang tot het land weigerden. De politie trad met macht op. Turken zwaaiden met Turkse vlaggen. Rellenschoppers gooiden stenen. De lijststrekker van de VVD, annex minister-president Mark Rutte zette hoog in. Wilders zag zijn kans schoon. De islam, de islam in aantocht, riep hij. De andere politici in verkiezingstijd, incluis Jesse Klaver, durfden geen afwijkende mening te uiten. Elk woord van begrip zou stemmenverlies betekenen in een populistisch klimaat. Er waaide een spook door Nederland – het spook van het populisme.

 

Waar gaat het over?

 

Bepaalde Nederlanders hebben een tweede nationaliteit. Bijvoorbeeld de helft van de Turken. Zij voelen zich verbonden met Nederland én met Turkije. De meesten van hen, zo lijkt, zijn aanhangers van Erdogan, herinneren zich de recente couppoging in Turkije, die Erdogan ternauwernood de baas werd. Zij leven mee met een staat ver weg, die met de middelen van geopolitiek een sterke plaats op het wereldtoneel wil heroveren, tussen Poetin en Trump, met de hete adem van een grote oorlog in het Midden-Oosten in de nek. Andere Nederlandse Turken voelen zich bedreigd, zien een dictatoriale ontwikkeling in hun eerste vaderland of worden als terrorist afgeschilderd. Nog andere Nederlanders, de oude inwoners, zijn verbijsterd over de aanval op de democratie, althans in hun ogen. Dat Nederlanders met Turkse vlaggen zwaaien vinden ze een gruwel. Dat Erdogan Nederlandse Turken ‘staatsburgers’ van Turkije noemt is vloeken in de kerk van het liberale-democratische Nederland van na de verzorgingsstaat. Dat de Turken bovendien moslims zijn roept oude en nieuwe angsten op.

 

Maar wat is het probleem?

 

Blijkbaar is het een probleem dat sommige Nederlanders een dubbele loyaliteit hebben, een dubbele nationaliteit, bovendien een loyaliteit met een autoritair regime in een andere staat. Nationalisme was in Europa na 1945 toch een negatieve ideologie geworden. Nationalisme, verbonden met discriminatie en racisme, was immers de voedingsbodem geweest van twee grote oorlogen en van een genocide tegen een groot deel van de Europese joden. Nooit meer oorlog, nooit meer racisme, nooit meer nationalisme, dat was de droom zeker van links. En nu blijken bepaalde Nederlanders opnieuw een sterk nationalisme te ontwikkelen. Niet voor het ’eigen’ land, Nederland, maar voor een ‘vreemd’ land: Turkije. Was Turkije een voorbeeldig, democratisch, liberaal land geweest, gevoed door een ‘Turkse lente’, trouw lid van de NAVO, zonder avances richting Poetin en Assad, dan was er geen probleem. Waarom zouden Turkse Nederlanders geen sentimentele binding met hun land van herkomst mogen hebben, zoals andere Nederlanders in Amerika, Canada of Nieuw Zeeland nog al wat Hollandse sentimenten hebben en exotische gebruiken uit hun oude vaderland in leven houden. Maar verbondenheid, zelfs politieke verbondenheid met een autoritair regiem, een bijna-dictatuur, een moslimland? Dat lijkte een brug te ver in het huidige klimaat.

 

Mohamed El Bachiri

 

Laat ik daar een ander verhaal tegenover zetten. Mohamed El Bachiri, een Belgische metrobestuurder van Marokkaanse komaf, verloor zijn vrouw Loubna tijdens de terroristische aanslagen in Brussel 2016. Hij bleef achter met kleine kinderen. Hij probeert niet te vallen in een voor de hand liggende reactie van haat en wraak tegen de moordenaars van zijn vrouw. Hij is zelf moslim, maar streeft een andere jihad na, een ‘jihad van liefde’, zoals het boekje heet dat hij schreef. Hij denkt na over zijn dubbele nationaliteit en loyaliteit. Hij zegt: “Dat ik bij twee landen hoor is een geluk bij een ongeluk. Ik ben een kind van Brussel, maar ik voel me ook gesteund door Marokko”. Zijn dubbele nationaliteit is hem in dit diep verdriet een steun en troost. Hij wordt zelfs door de koning van Marokko ontvangen, op diens kosten in het vliegtuig met de kinderen naar Marokko gereisd. De koning is een vader voor hem, maar voelt zich ook gesteund door de mensen in Brussel. Een ander beeld van een dubbele nationaliteit.

 

Katholieken

 

Ooit speelde in Nederland een andere discussie over dubbele loyaliteit. Het had te maken met het oude calvinisme, de nieuwe natiestaat na de Bataafse tijd en de katholieke minderheid. Katholieken zouden loyaal zijn aan een vreemd staatshoofd (de paus als hoofd van de Vaticaanse Staat in midden-Italië); katholieken droegen de witgele vlag van het Vaticaan; katholieken zouden de publieke ruimte van de nieuwe staat bevuilen met gevaarlijke rituelen, mn. processies; katholieken bouwden te hoge kerktorens (neogotische kerken), katholieken zouden antidemocratisch zijn; katholieken zouden ketters zijn en beleden een gevaarlijke, middeleeuwse godsdienst. Die confrontatie speelde niet enkel in de negentiende eeuw, maar ook nog na 1945. En het waren niet enkel conservatieve politici en orthodoxe protestanten die dit gevaar zagen. Laat ik het voorbeeld van de Hervormde Synode nemen uit het jaar 1950, maar ik begin bij C.J. Dippel.

 

C.J. Dippel (1923-1970) was een opmerkelijk figuur. Hij was geen theoloog van professie, maar wetenschappelijk medewerker bij het natuurkundig laboratorium van Philips in Eindhoven, een vrijplaats voor onconventionele denkers. Hij was lid van de PvdA tussen 1946 en 1961 en verliet de partij na een reeks teleurstellingen over de Indonesië-politiek, de Nieuw Guinea-politiek, de Navo-politiek en de atoombewapening. Dippel was ook redacteur, samen overigens met Banning, van het progressieve protestantse blad Wending. Maandblad voor evangelie en cultuur tussen 1946-1965. Hij wordt beschouwd als een criticus van ‘heidense cultuur’ en ‘christendommelijkheid’. In 1947 publiceerde Dippel het grote boek Kerk en wereld in crisis. Met als programmatische ondertitel Een appèl tot christelijke solidariteit in democratisch-socialistische politiek en maatschappelijke omwenteling. Dat boek gaat over veel zaken, maar ook over katholieken. Hij verwijt de katholieke kerk een ‘theocratische pretentie’. Opmerkelijk is ook dat hij het oude processieverbod ten opzichte van de katholieken verdedigt, een verbod dat in die dagen ook vanuit de PvdA opgeheven dreigde te worden. Vanuit zijn orthodoxe theologie stelt hij: “[de kern van het reformatorisch verzet is] dat de reformatorisch belijdende burger het niet kan dulden, dat de openbare straat en de politiemacht van de Staat gebruikt wordt voor een zaak, die in zijn ogen een godslastering en vervloekte afgoderij is. Hoeveel eerbied hij ook voor roomsche godsdienstigheid heeft – het knielen en eerbied bewijzen voor iets, wat niet goddelijk is, wordt door hem als afgoderij beschouwd. Dat mag de roomsche in zijn kerk doen en in zijn huis. Maar op de openbare straat zal de Staat deze ergernis voor andere burgers niet mogen toelaten”.[1] Kortom, de publieke ruimte mag niet door afgoden bezet worden, ook niet door katholieke afgoden, noch die van communisme of kapitalisme, zegt Dippel, die voor het overige kiest voor het socialisme.

 

Synode 1950

 

Deze antikatholieke attitude, gebaseerd op de barthiaanse visie op de ‘heidense rol’ van een natuurlijke religie binnen het katholicisme kan men ook terugvinden in een Herderlijk schrijven van de Hervormde Synode uit 1950 Betreffende de Rooms-Katholieke Kerk.[2] De synode noemt de katholieke kerk intolerant en antidemocratisch, wijst op de machtsstreven van deze kerk en over de gevaren van het katholicisme voor de geestelijke vrijheid van de burger: “Uit de vereenzelviging van het Koninkrijk Gods en de Kerk vloeit ook voort, dat de R.K. Kerk heel moeilijk tolerant kan zijn, d.w.z. aan andere levensovertuigingen moeilijk ruimte kan laten [… er is reden voldoende om] de R.K. Kerk te beschouwen als een voortdurende bedreiging voor de geestelijke vrijheid.”[3] Men wijst vervolgens op het heuglijke feit dat de laatste tijd vooraanstaande katholieke personen een pleidooi houden voor ‘echte geestelijke vrijheid als niet strijdig met de R.K. leer’. Men doelt daarbij naar alle waarschijnlijkheid op de geluiden uit de kring van katholieke personalisten en doorbraak-politici. De synode spreekt zijn bezorgdheid uit over ‘de afbuiging ten opzichte van het Evangelie der Schrift’ in de katholieke kerk. Daar wordt het Woord van God gelijk gesteld met het gezag van de kerk. Daarom moet de hervormde christen steeds ‘waakzaam’ zijn in de praktische samenwerking met de katholieke kerk.

Aan het synode-schrijven is een memorandum toegevoegd over de discussie met betrekking tot het processieverbod, in de lijn met de argumenten van de boven besproken Dippel. Een katholieke processie in de publieke ruimte is een uiting van absolutisme: “Met het processieverbod staat heel onze staats- en levensorde op het spel. De processie is immers de voorloopster van wat ons te wachten staat, als het R.K. absolutisme heel het publieke leven voor zich opeist. Waar de R.K. de overmacht heeft, is voor andersdenkenden niet meer speelruimte dan ze op straat hebben, wanneer ze een processie zien. Wij houden er ons van overtuigd, dat wij, om des gewetenswille protesteren tegen de straatprocessie, tevens opkomen voor wat Nederland tot Nederland heeft gemaakt, voor wat allen burgers gemeen en dierbaar is. Democratie kan niet rusten op een leeg en formeel vrijheidsbegrip. Een land waar allen vrij zijn om alles te doen, verliest die echte vrijheid. Daarmee kan ook het Rooms Katholicisme niet gediend zijn.”[4] Opmerkelijk is dat deze vijftig jaar later zo bekend klinkende ‘kultuurstrijd’ – maar in de nieuwe fase gericht tegen de islam – in 1950 niet gevoerd werd door conservatieve of liberale theologen maar door theologen die progressief waren, door Karl Barth gevoed en vaak met socialistische sympathieën.

De Hervormde Kerk en Dippel in 1950 verweten de katholieke kerk en de katholieke minderheid in Nederland een gebrek aan loyaliteit tegenover de Nederlandse natiestaat, tegenover democratie en rechtstaat, maar hadden ook kritiek op een gevaarlijke, religieuze kern van het katholicisme: theocratie. In de huidige discussies over Turken spelen al deze zaken opnieuw. Loyaliteit met een andere staat, geen respect voor democratie en rechtstaat en een gevaarlijke impuls vanuit een orthodoxe islam. Het is toch nog goed gekomen met de katholieken in Nederland. Maar die geschiedenis kan wel gelden als een soort waarschuwing in het heden. Misschien zijn de grote woorden tegen Turken en islam wel erg door de waan van de dag en een verkeerd soort liberalisme en christelijke steilheid brepaald.

 

Nieuwe uitdaging

 

De uitdaging voor het nieuwe kabinet na de verkiezing van 15 maart 2017 is niet om de dubbele nationaliteit en loyaliteit met repressieve maatregelen onder druk te zetten, maar om bestuurlijk en mentaal te aanvaarden dat er in toenemende mate Nederlanders zullen zijn die een dubbele politieke loyaliteit hebben, die zij niet zullen opgeven, en dat ze onder druk hun tweede loyaliteit fel zullen verdedigen. Dat betekent ook dat Nederland in de toekomst niet enkel een interne politieke verdeeldheid kent, tussen rechts en links, tussen groen en niet-groen, tussen confessioneel en niet-confessioneel, maar ook een externe verdeeldheid. De politieke conflicten en verdeeldheid van bijvoorbeeld het Turkse ‘moederland’ zullen binnen Nederland hun plaats hebben. Het is net als met vrijheid van meningsuiting.  De staat en de politici moeten niet van bovenaf de inhoud van de meningen van de burgers voorschrijven en invullen. De rechtstaat geeft via de wet de grenzen van de vrije meningsuiting aan. Zo zal het ook gaan met de vrijheid van politieke vereniging en politieke meningsuiting van bijvoorbeeld Turkse Nederlanders. Zo lang ze zich aan de Nederlandse wet houden is er geen probleem, ook al zullen bepaalde politici en regeringsvertegenwoordigers de meningen en demonstraties van een deel van de Turken afschuwelijk vinden. Dat mag. Persoonlijk zie ik in de ontwikkeling onder Erdogan ook een groot probleem. Maar de staat en de politiek gaan niet over persoonlijke visies en gevoelens.

Maar is het zwaaien met Turkse vlaggen tegen de wet? De staat is van ons allen. Maar de staat is er niet voor om allen op te voeden. De staat is er voor om rechtsgelijkheid en rechtsbescherming aan allen te geven, ook als men het inhoudelijk of moreel niet eens is met het optreden van bepaalde burgers.

Op politiek niveau betekent dat ook dat de omgang met het ‘Turkse-Erdogan sentiment’ niet via een polarisatie vanuit een meerderheid met verbaal en politiek geweld bestreden moet worden, maar dat ook hier het aloude Nederlandse poldermodel een rol kan spelen. Compromissen nastreven. Samenwerken met groepen die ideologische of anderszins ver van elkaar af staan, zoals ook ooit liberalen en socialisten elkaar uit noodzaak opzochten, zonder elkaar te willen vernietigen. Accepteer als politicus dat bepaalde Turks-Nederlandse burgers optreden en spreken over de ‘Turkse kwestie’ op een manier die niet gedeeld wordt door velen democratische, liberale en socialistische medeburgers, maar dat met repressie optreden tegen deze Turkse Nederlanders geen recht doet aan de rechtstaat. Maar ga tegelijk met alle overtuiging in gesprek en debat met elkaar. Rutte had de ministers van Turkije ook met egards kunnen ontvangen, een zwarte limousine beschikbaar stellen vanaf Schiphol, maar tegelijk had hij met deze politici mee kunnen gaan en samen met hen een toespraak houden op een AK-bijeenkomst om zijn visie uit te leggen. Is dit multiculturele utopie of praktisch realisme?

 

[1] C.J. Dippel, Kerk en wereld in crisis. Een appèl tot christelijke solidariteit in democratisch-socialistische politiek en maatschappelijke omwenteling, ‘s-Gravenhage 1947, 445.

[2] Herderlijk Schrijven van de Generale Synode der Nederlandse Hervormde Kerk betreffende de Rooms-Katholieke Kerk, ’s-Gravenhage 1950.

[3] Idem, 66-67.

[4] Idem, 90.

Een beetje Nederlander…kan dat ook? (Leo)

Een beetje Nederlander…kan dat ook? (Leo)

[ Op basis van opiniebijdrage in De Gelderlander van  19 0kt 2007]

Een beetje Nederlander…kan dat ook?

Leo Salemink

“De Nederlander bestaat niet” zei prinses Maxima in 2007  bij de presentatie van het WRR-rapport  Identificatie met Nederland. Met enkele geslaagde grapjes ( een koekje bij de thee) en scherpzinnige opmerkingen (over hoe identiteit ontstaat) kreeg ze die Nederlander wel op de kast. Althans een bepaalde deel van die Nederlanders. Wilders noemde het ‘prietpraat’, Verdonk was echt een beetje van slag, Paul Scheffer noemde haar ‘hooghartig’ en de Oranjeverenigingen waren hevig teleurgesteld dat ze de Nederlandse identiteit niet had gevonden. Sommigen spraken zelfs over een belediging van het Nederlandse volk…

Wat is dat toch met die Nederlandse identiteit? Meestal ligt een nationale identiteit sterk verankerd in het verleden. Maar onze historie is bepaald niet te vangen onder een Nederlandse kaasstolp ondanks de veel besproken canon van de vaderlandse geschiedenis. Willem van Oranje zelf was Duitser en Fransman tegelijk Later stroomde er Engels, Russisch, veel Duits en nu dus ook Argentijns bloed door de koninklijke aderen. ‘Onze’ Erasmus was vooral een internationale geleerde, Spinoza was een Portugese jood, Huygens woonde en werkte vooral in Frankrijk en ga zo maar door. En de Nederlandse bevolking is ontstaan vanuit een mix van allerlei groepen: Vlamingen, Hugenoten, joden, Duitse havenarbeiders , Indiërs, en nog veel meer groepen. In de Gouden eeuw was meer dan 10 % buitenlander en in Amsterdam zelfs bijna 40 %. Kijk ook eens in uw eigen stamboom en de kans op een niet ‘zuivere’  Nederlander is zeer groot. In feite zijn we– in historische zin – allemaal een beetje allochtoon.

Nationale identiteit is verder ook een onmogelijk en soms zelfs gevaarlijk begrip. Het is er een in de orde van ‘het volk’, ‘de Duitsers’, ‘de moslims’, ‘de Amerikanen’. Allemaal absolute begrippen die vooral weer opkomen als angst gaat meespelen ( verlies van identiteit) of men iemand iets wil opdringen ( meer Nederlanderschap?). Het is ook absoluut in de zin van: je hebt het of je hebt het niet.  Praten over ‘de Nederlander’ is meestal ook een generalisatie, bedoeld om uit te sluiten: twee vlaggen aan een mast ( voorbeeld van Maxima) kan niet. En grapjes maken over de nationale identiteit kan  al helemaal niet. Het gaat om een bloedserieuze zaak.  Je hebt echte Nederlanders en mensen die dat niet zijn

Al brainstormend met vrienden hierover kwamen we tot de conclusie dat ‘identiteit’ en zeker ‘nationale identiteit’ een ingewikkelde kwestie is. Je ontleent je identiteit aan van alles en nog wat.  Aan je milieu-achtergrond , aan je geloof, aan je beroep, aan je gezin, vaak ook aan stad of regio….misschien zelfs aan je voetbalclub of muziekgroep. Identiteit moet zich ook ontwikkelen en kun je niet opleggen of aanpraten. Na meer dan 25 jaar voel ik me echt Nijmegenaar. Maar als iemand mij dat 25 jaar geleden had aangepraat, dan was ik waarschijnlijk lachend weggelopen

Identiteit wil ook zeggen ‘loyaal zijn aan…’. Door je emotionele binding met iets of iemand, ben je bereid  je daar voor in te zetten.  Dat kan van alles zijn; je familie, het bedrijf waar je werkt, de voetbalclub en misschien ook je land. Maar identiteit is – als het goed is – altijd veelvormig en veelkleurig , nooit eendimensionaal en absoluut. Prins Claus ( ‘de enige echte koning van Nederland’) benadrukte altijd dat zijn identiteit stoelde op veel verschillende loyaliteiten. En zo is dat ! Niet verassend dat Maxima hem ook prominent citeerde in haar toespraak.

‘Eenheid in verscheidenheid’ was altijd al een rake typering voor ons verzuilde land. Dat ging echt niet altijd goed, maar vaak ook wel …vanuit een diep menselijk besef dat er geen absolute waarheid bestaat en dus ook geen absolute Nederlander

Laten we daar nu eens trots op zijn i. p. v het geforceerde zoeken naar ‘de Nederlander’ en zijn nationale identiteit. Iedereen voelt op zijn oer-Hollandse boerenklompen aan dat die niet bestaat. Gelukkig maar. Een beetje Nederlander zijn naast wereldburger, Achterhoeker, historicus of  Nijmegenaar is toch ook al mooi? En misschien ook gezonder. Dan kun je best nog  fanatiek juichen of balen als het Nederlandse elftal speelt. En een koekje bij de thee is dan ook niet zo’n  probleem.

 

 

 

 

Waarom wel/niet een dubbele identiteit? (Theo)

Waarom wel/niet een dubbele identiteit? (Theo)

Waarom wel/niet een dubbele identiteit?

Over Nederlanders die ook Turks, Marokkaans, joods of Surinaams zijn.

Theo Salemink

Ook weldenkende burgers fronsen hun wenkbrauwen als Turkse Nederlanders solidair zijn met Erdogan, zich in Nederland keren tegen Gülen en zich het politieke lot van Turkije aantrekken. Brengen ze dan niet het politieke conflict van een vreemde staat binnen in de Nederlandse samenleving en staat? Zijn ze nog wel solidair met Nederland? Zijn het wel echte Nederlanders? Diezelfde frons kan men waarnemen als het gaat over Marokkanen: dubbel paspoort; of Surinamers: Bouterse als president en crimineel. Dezelfde frons kan men waarnemen als joodse Nederlanders zich vereenzelvigen met de staat Israël. De frons zou minder zijn als er in Turkije een progressieve president was en geen autoritaire. Als Marokko een ‘lente’ kende, Suriname geen Bouterse en Israël geen Netanyahu.

Dubbele identiteit?

Maar onder dit spontane gevoel van veel Nederlanders schuilt een veel fundamentelere kwestie. Kan iemand tot twee volkeren behoren? Kan iemand tot twee staten behoren? Is een dubbele nationaliteit en dubbel paspoort eigenlijk wel acceptabel? Hoe staat het met hun loyaliteit? Deze vragen voeren terug naar het hart van de negentiende eeuw. Toen ontstonden in Europa de moderne natiestaten met het daarbij horende nationalisme. Duitsers, Fransen, Engelsen, Nederlanders. De eenheid van een land was niet enkel een juridische zaak, een kwestie van een ambtelijke tekst, noch enkel een culturele zaak of een kwestie van taal, maar ook een zaak van politieke, etnische en zelfs raciale eenheid. Mensen werden Duitser, Nederlander, Fransman. Zo’n nieuw, totaal concept van nationalisme vrat zich als een gif diep in het leven van mensen en in de politieke geschiedenis. Het betekende ook dat sommige mensen, die in de nieuwe staten woonden, er eigenlijk niet bij hoorden, geen echte Nederlanders of Duitsers waren: joden of Sinti bijvoorbeeld. Het betekende ook dat etnische minderheden een bijzondere positie kregen, tweederangsburgers werden. Dat er bovendien een rangorde tussen de nieuwe natiestaten ontstond, dat oorlogen gekoppeld werden aan nationale trots en belang, zelfs aan ras, dat nationalisme als een nieuwe religie in de harten van mensen in gedreven werd, dat martelaarschap en offer gekoppeld werden aan de natiestaat, dat zelfs oude religies opgenomen werden in de nieuwe nationalistische rangorde: christelijk Europa. Maar ook dat de Europese natiestaten, in onderling conflict, wereldwijd een westerse heerschappij over de Derde Wereld ontwikkelden, waarbij van de weeromstuit de verzetsbewegingen in die Derde Wereld-landen een modern ‘nationalistisch’ karakter kregen, met alle gif van dien.

Diep in deze moderne geschiedenis leeft de overtuiging dat burgers geen dubbele nationale identiteit kunnen of mogen hebben. Dat dit een gebrek aan loyaliteit en nationale solidariteit betekent. Dat er sprake is van een vijfde colonne , die de democratische dan wel autoritaire natiestaten van binnenuit bedreigden.

In onze nieuwe fase van een pluriforme Nederlandse samenleving na 9/11, die ‘allochtonen’ insluit of uitsluit, speelt het debat over een nationale identiteit opnieuw een belangrijke rol. Wat maakt ‘ons’ tot Nederlanders? En hoe zit het met een dubbele loyaliteit, dubbele nationaliteit? Aan de ene kant mensen, die een essentialistische en uniforme opvatting huldigen over het ‘wezen’ van de Nederlandse, Europese of Westerse identiteit. Dat er, anderzijds, meer dan een miljoen Nederlanders zijn met een meervoudige identiteit wordt of niet waargenomen of verontwaardigd afgewezen. En toch ligt hier een cruciale kwestie voor de toekomst van de Nederlandse samenleving.

Sam de Wolff

Om dit fenomeen van een meervoudige identiteit te begrijpen en op kritische wijze te verbeelden kan het geen kwaad terug te keren naar een vorige fase, waarin een analoge discussie gevoerd werd. Nu niet over islamitische Nederlanders, maar over joodse Nederlanders. Het gaat mij hier om de toenmalige discussie waarom joden wel of niet ‘deel van ons volk’ waren. Op dit punt is een klein boekje van de marxistische sociaaldemocraat Sam de Wolff uit 1946, maar geschreven begin 1945 in Jeruzalem, een hulp om de gedachten te ordenen en in een juist perspectief te plaatsen. Sam de Wolff hoorde voor de oorlog tot de marxistische vleugel van de sociaaldemocratie, overleefde de oorlog door ‘uitwisseling’ naar Palestina, en was een steunpilaar van het socialistisch zionisme van Poale Zion.  In zijn boekje Geschiedenis der joden in Nederland (1946) begint hij met een fundamentele discussie over ‘Wat is jodendom?’. Hij laveert tussen de scylla van een raciaal begrip en de charybdis van een enkel religieus begrip. Joden zijn geen ras noch enkel een religie. Joden zijn een volk, maar behoren tot twee volkeren. Nederlandse joden behoren tot twee volkeren, omdat zij ook met Nederland een ‘lotsgemeenschap’ delen. Het wel en wee van zowel het joodse volk als het Nederlandse volk vormt hun identiteit. Hij baseert zich voor deze visie op de austromarxist Otto Bauer en diens boek Nationalitätenfrage (1907). In het kader van de veelvolkerenstaat van de Donaumonarchie en in verzet tegen het groeiende nationalisme in het Duitse Keizerrijk en de Habsburgse monarchie omschrijft hij een volk als een Schiksalsgemeinschaft, niet als een raciale gemeenschap. Wat mensen aan ellende en aan positieve dingen meemaken schept een nationale identiteit en die kan meervoudig zijn. In zijn memoires Voor het land van belofte (1954) herinnert Sam de Wolff zich een treffende uitspraak van de Nederlandse socialist Henri Polak. In de tijd vlak voor de oorlog werd door bepaalde kringen de Nederlandse joden hun Nederlanderschap ontzegd. Aangevallen door de toen bekende ds. Kersten reageert hij in 1938 in Het Volk: “Ik ben Nederlander al hebben mijn voorouders twintig eeuwen geleden in Palestina gewoond. Ik ben even goed Nederlander als ds. Kersten, die niet eens weet wie zijn voorouders zijn geweest, noch waar en hoe zij hebben geleefd.” Hieraan verbindt Sam de Wolff de stelling dat joden tot twee volkeren kunnen behoren en dat zij een dubbele loyaliteit hebben, zonder dat daardoor de eenheid en harmonie van Nederland beschadigd wordt.  Dat is een gedachte die ook voor de huidige discussie cruciaal is. Immers, immigranten uit het Midden-Oosten hebben meestal ook een dubbele lotsverbondenheid. Hun lot is verbonden met de gang van Nederland, het wel en wee van hier, vaak het ‘thuis’ van hun kinderen vanaf de geboorte. Maar zij delen ook het lot van de zogenaamde ‘Arabische wereld’, of het Midden-Oosten. En westerse joden hebben ook een lotsverbondenheid met  de staat Israël sinds 1948, ook als zij de reactionaire koers van die staat niet onderschrijven. De tragische, soms gewelddadige en complexe geschiedenis van dat gebied, in de confrontatie met het Westen na 9/11, en de ‘Arabische revolutie’ in 2011, en de heftig Palestijns-Israëlische confrontatie maakt deel uit van hun leefwereld, niet enkel via media, maar door familiebanden, door een gedeelde taal en cultuur, door verbondenheid met de religieuze gemeenschap (umma) van de islam. Ellende en hoop van die regio en de mensen aldaar, met in het hart ook het conflict tussen Israël en de Palestijnse volk, vormen de lotsgemeenschap, naast die andere lotsgemeenschap, die van de Nederlandse samenleving en haar ellende en hoop. Deze dubbelheid is geen gevaar, maar eerder een nieuwe realiteit van de toekomstige Nederlandse identiteit. En in deze visie wordt een dubbele nationale identiteit niet verbonden met ras en etnische identiteit, niet met huidskleur of anderszins ‘essentiële’ kenmerken, maar met lotsgemeenschap.

Slot

Een dubbele politieke identiteit heeft niet in eerste instantie te maken met moraal en politieke correctheid. Maar met een sociologische gegevenheid. Solidariteit met Turkije, kan ook solidariteit met een bad guy als Erdogan betekenen. Pas daarna komt de politieke discussie wat binnen een nationale identiteit goed/slecht of wenselijk/onwenselijk is, zoals ook bij andere Nederlanders. Zijn wij nog Nederlanders als Wilders premier is? Dat is geen vraag. Nationale identiteit gaat vooraf aan politieke verdeeldheid en zelfs klassentegenstellingen. Een dubbele nationaliteit ook.

LEZINGEN-AANBOD 2017

LEZINGEN-AANBOD 2017

Voor meer informatie en/of vastleggen …neem gerust contact met ons op.

Voor de agenda van onze lezingen: zie menu > Agenda

  1. Goed en Fout in de WO2. Twee bijzondere verhalen .

hinrichtung1

Over de WO2 in de Achterhoek en Liemers  is genoeg bekend en is al veel gesproken. Maar in deze lezing gaat het over twee  wel heel bijzondere en tamelijk onbekende verhalen uit die verschrikkelijke tijd:

Voor de pauze spreken we over de gedwongen verkoop van zogenaamde “Joodse landbouwgronden” in Achterhoek en Liemers  in 1941. Soms werd er ver onder de marktprijs gedwongen verkocht (bijv. De fam. Gans uit Zevenaar) en het geld kwam na de deportatie (1942)  in Duitse handen. Een groot drama.     Na de pauze staan we stil bij Duitse deserteurs. Die waren er zeker ook in de Achterhoek en Liemers  bijvoorbeeld Reinard Nolte in Didam die op 6 nov. 1944 door de SS werd doodgeschoten.

Zeker bij deze twee bijzondere thema’s verwachten wij een levendige discussie  waar alle ruimte voor is.

  1. Een boerenfamilie in de 20e eeuw

gezin-albert-salemink

Aan de hand van een familie ( onze eigen familie) schetsen we het leven van ‘kleine boeren’ in de 20e eeuw. Een tijd van : economische crisis, twee wereldoorlogen, wederopbouw  en Mansholtplan. Ook een tijd van : verzuiling en verwarring in de jaren zestig. Maar vooral ook een tijd van hard werken , vaak in de context van grote gezinnen en een oppermachtige kerk. Uitgangspunt bij deze lezing is ons boek Ondankbare Grond ( Fagus, 2014)  Aan de hand van een powerpoint wandelen we door de twintigste eeuw en bieden uiteraard uitvoerig de mogelijkheid tot vragen stellen

  1. God in de Achterhoek en Liemers

mariavarsseveld

Lange tijd waren de Achterhoek en Liemers diepgelovige streken van protestanten en katholieken, vaak dwars door elkaar heen wonend of per dorp geordend. In deze lezing staan we stil bij de 80-jarige oorlog met haar scherpe tegenstellingen op het gebied van geloof en politiek. Vervolgens gaan we in op het midden van de negentiende eeuw  toen er onrust ontstond binnen de protestante kerk  en de katholieken hun opmars begonnen. Tenslotte spreken we  over  de jaren zestig en zeventig van de 20e eeuw met al haar verwarring en onrust. Het kerkbezoek loopt drastisch terug , de ontzuiling zet door en vooral jongeren gaan via school en televisie andere paden bewandelen. En met de ‘gastarbeiders’ komt ook de islam de Achterhoek binnen.

Geschiedenis voorbij de Randstad (Leo)

Geschiedenis voorbij de Randstad (Leo)

[ Gepubliceerd in Kleio, vakblad VGN. mei 2015]

GESCHIEDENIS VOORBIJ DE RANDSTAD

 

Leo Salemink

 

De Randstad en de rest van Nederland is altijd een wat moeizame verhouding geweest. Vanuit de Randstad wordt nogal eens neergekeken op ‘die provincialen’ en omgekeerd lijken nogal wat regionalen met enige afgunst of afkeer ‘die stadsen’ te benaderen. Regelmatig laait deze tegenstelling ook politiek op bijvoorbeeld naar aanleiding van de aardbevingen in Groningen of de discussies over krimpregio’s en natuur versus landbouw. In het parlement zijn het voornamelijk CDA en SP die regelmatig deze tegenstelling aan de orde stellen, waarschijnlijk omdat zij – vanuit nogal verschillende belangen- stevig regionaal geworteld zijn. Meer althans dan de toch wat Randstedelijke VVD, PvdA en D’66, zo lijkt het althans.

 

De basis van deze tegenstelling begint al op school, vooral in de geschiedenisboekjes die gebruikt worden: de geschiedenis zoals we die op school maar ook daarna voorgeschoteld krijgen is vaak nogal Randstedelijk van aard. Met Randstedelijk bedoel ik dan: Zuid en Noord-Holland, maar – vanuit historisch oogpunt – reken ik daar ook bij de handelssteden in Zeeland en de kuststreek van Noord-Nederland, zeg maar het kerngebied van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden in 17e  en 18e eeuw. Over Zuid – en Oost- Nederland lees je bar weinig, hoogstens in de marge van deze Randstedelijke ontwikkeling. Als gebied waar vijandelijke legers slag leverden of als verlengstuk van de ontwikkelingen in het gewest Holland, zoals in het standaardwerk van Maarten Prak over de Gouden Eeuw ( 2012).

Neem bijvoorbeeld de veel op basisscholen gebruikte schoolboekjes van de methode Wijzer door de Tijd. Mooie boekjes, maar van de 48 kleine hoofdstukjes die gaan over Nederland vanaf 1600 gaat er nog niet een over Zuid- of Oost-Nederland of het leven op het platteland; het blijft bij een half hoofdstukje over arme turfstekers in Drenthe. Dit is des te opmerkelijker omdat toen ongeveer 50% van de bevolking op het platteland woonde en daar veelal als boer of boerenknecht werkte. Rond 1850 was dat nog rond de 40%. Veel moderne Nederlanders hebben hun ‘roots’ in een eeuwenoude boerencultuur! Ook dat wordt nogal eens vergeten.

Bij de boeken in het voortgezet onderwijs – bijvoorbeeld Feniks en Geschiedeniswerkplaats – is het niet anders, maar daar is het wellicht meer begrijpelijk omdat in die fase van het onderwijs de wereldgeschiedenis sterk de opzet van een boek bepaalt. Maar als Nederland ter sprake komt is het bijna altijd Holland (de Randstad) of spreekt men in meer algemene termen over de Nederlandse geschiedenis en dan worden veel voorbeelden juist aan het stedelijke ‘Holland’ ontleend. Maar er valt nog iets op: uitvoerig staat men in deze boeken stil bij de boeren op het Franse platteland, de feodale verhoudingen daar …dat alles als aanloop naar het behandelen van de grote Franse revolutie. En in een volgend deel krijgen de leerlingen uitvoerige informatie over het Chinese platteland in de keizertijd, als voedingsbodem voor de revolutie van Mao.
Om het kort door de bocht te stellen: de Nederlandse middelbare scholier leert meer over het leven van de arme Franse en Chinese boer in de 19e eeuw dan over de arme boer op de schrale zandgronden in Brabant en Oost-Nederland in dezelfde tijd.

Natuurlijk, de grote historische gebeurtenissen ( wat dat ook moge zijn) speelden zich vooral af in het gebied van de huidige Randstad en ook de politiek werd natuurlijk sterk bepaald vanuit den Haag Maar is het ook niet de taak van historici en anderen het leven van de gewone man en vrouw in beeld te brengen? Bijvoorbeeld het leven van de arme boer op de zandgronden van Brabant of de Achterhoek. Geschiedenis is meer dan het verhaal van beroemde personen of oorlogen en revoluties. Dat besef is bij historici vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw wel steeds meer doorgedrongen, maar opvallend genoeg gaat het dan weer vaak over de gewone man of vrouw in de Randstad bijvoorbeeld het leven van de arme fabrieksarbeiders in de 19e – eeuwse fabriekssteden of het leven van matrozen op de schepen van de VOC. Het leven van de gewone boer of boerenknecht in Brabant, Limburg, Gelderland, Twente of Drenthe komt er bekaaid vanaf en als er dan al boeken over verschijnen ( bijvoorbeeld van een Wageningse professor) zijn die nogal eens zwaar wetenschappelijk met veel tabellen en grafieken…niet bepaald voor een groot publiek.

Juist een minder Randstedelijke nadruk op de het verleden levert ook een andere kijk op de geschiedenis van ons land op. Soms zelfs een ronduit verrassend ander beeld, waarbij dan ook het leven van ‘de gewone man en vrouw’ van buiten de Randstad scherp in beeld komt. Ook zij vormen een onderdeel van onze geschiedenis! Al is het alleen maar omdat al die mensen in de steden grotendeels door hen gevoed moesten worden. Zonder aardappels was het niet gegaan in de fabriekssteden van de 19e eeuw.

 

Enkele concrete voorbeelden om dit te verduidelijken wil ik hier naar voren brengen. Ze zijn ontleend aan het zojuist verschenen boek Ondankbare Grond van ondergetekende en zijn broer, beiden zelf boerenzonen uit het oosten van het land. In dit boek proberen wij het leven van kleine (pacht)boeren vanaf 1600 in beeld te brengen aan de hand van onze eigen familiegeschiedenis in de Achterhoek en Liemers. Maar het had ook Brabant of Twente kunnen zijn. Het gaat om het leven op arme zandgronden van Oost en Zuid-Nederland waar eeuwenlang half-feodale verhoudingen de economische basis van het bestaan vormden.

Een eerste voorbeeld: Zo rond 1600 begint langzamerhand de Gouden Eeuw met de VOC en later wereldberoemde schilders en wetenschappers. De schoolboekjes staan er vol mee. In de Achterhoek – waar onze ‘voormoeder’ Hille op een boerderij bij Sinderen woont – maar ook in veel andere plaatsen in Zuid- en Oost-Nederland was het toen chaos: een jarenlang durende oorlog tussen de Spaanse troepen en legers van Oranje met een ongekende verwoesting van het platteland. Ongeveer zoals de situatie nu in Syrië of Irak. Bepaald geen ‘gouden eeuw’, zeker niet voor de eenvoudige boeren op arme gronden. Massaal op de vlucht, ontvolkte dorpen, verkrachtingen…Jarenlang was het leven tot op het bot verstoord en dat herhaalde zich daarna nog een paar keer. Toen het rustiger leek te worden was er het rampjaar 1672 met strijd en ellende in juist de buiten-randstedelijke gebieden.

Vervolgens een voorbeeld uit de tijd rond 1800 ( de Bataafs-Franse tijd), toen hier de Fransen een enorme invloed hadden. In de Randstedelijke geschiedschrijving lees je veel over de mooie idealen van de Fransen en hun Franse revolutie: vrijheid, gelijkheid en broederschap. Voor de burgerij in de steden veranderde er veel ten goede. Meestal laat men bij deze periode ook het moderne Nederland beginnen.

Een van die mooie Franse idealen was: afschaffing van grootgrondbezit. Zo zou er grond komen voor de mensen die de grond ook zelf bewerkten…de boeren. Klinkt mooi! In Frankrijk werden heel wat adellijke heren in het kader hiervan aan een hoge boom opgehangen en hun kastelen in brand gestoken…in de Achterhoek ging het anders. Ook hier werd afschaffing van het grootgrondbezit een politiek item, maar wel op beperkte en minder bloedige wijze. Maar wat betekende dit ideaal voor onze voorvader Willem Salemink? Het toch mooie ideaal van ‘grond aan de boeren’ blijkt toch wat anders uit te pakken.

Willem woont met zijn vrouw Henrica op boerderij Kempen in Silvolde. De grond is in het bezit van de Gelderse rekenkamer, die heel wat grond bezat…een echte grootgrondbezitter dus. Ook hier gaat men rond 1805 over tot verkoop van de grond aan de boeren, MAAR……dan moet je wel geld hebben om de grond te kunnen kopen….en dat hadden onze Willem en Henrica niet. Een wat rijkere boer uit de omgeving koopt in 1807 de boerderij. Willem en zijn gezin moeten vertrekken! Ze verkopen de twee paarden, de paar koeien en varkens en trekken met kleine kinderen en al naar Isselburg, net over de grens in Duitsland. Daar werkt Willem – volgens de zeer beperkte bronnen over die periode– als boerenknecht of misschien ook als fabrieksarbeider. Het moet allemaal behoorlijk armoedig geweest zijn voor het gezin. Het prachtige ideaal van de Franse Revolutie blijkt voor hem en zijn gezin toch heel anders uit te pakken.

En dan vervolgens de tijd rond 1880. In het westen van ons land begint de industrialisatie nu goed op de gang te komen. Er heerst een optimisme dat industrialisatie en mechanisatie nu eindelijk die sombere 19e eeuw achter zich zal laten. De wereldtentoonstelling in Parijs van 1889 ( met de Eiffeltoren!) is daar een opvallende uiting van. Zelfs de arbeiders in de steden begonnen het een klein beetje beter te krijgen. Maar op het platteland verliep de geschiedenis anders onder invloed van een steeds verder doorgevoerde liberale handelspolitiek. De Nederlandse markt raakte in korte tijd overstroomd met goedkoop graan en vlees uit Amerika dat via grote oceaanstomers in overvloed werd aangevoerd. Daar konden vooral de kleine boeren in Oost- en Zuid-Nederland niet tegenop. Velen gingen failliet zoals onze overgrootvader Gradus Salemink. Velen trokken naar de steden of emigreerden. Geen optimisme en vooruitgang, maar persoonlijke drama’s die tot ver in de 20e eeuw in de boerenfamilies als familiedrama’s doorverteld werden.

Maar soms was het buiten de Randstad juist beter of zeker niet slechter vertoeven. Een paar laatste voorbeelden: In de WO2 viel het op het platteland vaak wel mee, althans in vergelijking tot de grote steden in het Westen. Je moest wel oppassen met wat je zei, maar er was een groot voordeel: eten was er altijd wel op een boerderij! De omgang met de gewone Duitse soldaten was – zo horen we van onze eigen vader en moeder – vaak ook gemoedelijker, vooral als het soldaten waren met een boeren-achtergrond en de SS ver weg was.

Zelfs de ‘culturele revolutie’ van de jaren zestig en zeventig, verloopt in bijvoorbeeld de Achterhoek anders dan in Amsterdam. Ook met anarchistische trekjes, maar ruiger en soms ook antistedelijk en anti-intellectueel. De popgroep Normaal en later de Zwarte Cross in de Achterhoek zijn daar sprekende voorbeelden van.

Kortom, met een niet-Randstedelijke bril naar het verleden kijken levert vaak een ‘andere’ geschiedenis op. Niet een meer dramatische of juist een mooiere, maar vooral een andere geschiedenis dan hoe we het in de schoolboekjes vaak voorgeschoteld krijgen. In veel gevallen ook een geschiedenis van hardwerkende en eenvoudige mensen, de voorouders van miljoenen moderne Nederlanders.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Een Verenigde Staten van Europa als utopie (Leo)

Een Verenigde Staten van Europa als utopie (Leo)

[ Gepubliceerd in de Gelderlander, de Twentse Courant en het Eindhovens Dagblad van  van  16 juni 2012 )

Een Verenigde Staten van Europa als utopie

Stel je voor : je woont in een straat met nogal verschillende huishoudens. Verschillend in welvaart en in leefstijl. Een buurman heeft het financieel bijzonder moeilijk en jullie besluiten hem een lening te verstrekken. Maar geen gewone lening. Jullie schrijven de beste man – een echte levensgenieter – ook voor hoe hij zijn huishouden moet hervormen, hoe hij moet gaan leven en hoe hij binnenshuis de zaakjes moet organiseren met zijn vrouw en kinderen.

Zo ongeveer heeft mevr. Merkel het voor met Europa. De zwakke lidstaten krijgen alleen een lening als daarvoor ook een flink deel van de politieke soevereiniteit wordt opgegeven. Maar haar achterliggende gedachte gaat nog veel verder:  de EU moet uitgroeien tot een  politieke unie , tot een soort Verenigde Staten van Europa met sterk gecentraliseerde macht in Brussel. Uiteraard zal deze politieke unie gedomineerd worden door de as Frankrijk- Duitsland. Dat is de afgelopen jaren wel gebleken bij de aanpak van de huidige economische crisis. Zoals nu de politieke verhoudingen zijn, zal dat een tamelijk neoliberale politieke koers zijn, aangestuurd en deels ook ontworpen door EU–bureaucraten in Brussel.

Tegen deze ontwikkeling komen verschillende landen en politici in verzet. Het is ook volgens mij een heilloze weg om meerdere uiteenlopende redenen waarvan ik er drie wil noemen :

– Het idee van een vergaande  politieke unie zoals de VS van Amerika, getuigt van weinig historisch besef. De ontwikkeling van het continent Europa is zo verschillend aan dat van de VS dat het wel op een mislukking moet uitlopen. De cultuurverschillen ( ook op politiek terrein) zijn zo groot dat alleen een erg straffe hand dit zou kunnen overwinnen. Karel de Grote en Napoleon probeerden het tevergeefs. In extreme vorm is het streven naar zo’n Verenigde Staten van Europa zelfs een gevaarlijke utopie en een bron van nieuwe conflicten.

– Zal aan het hoofd van de  Verenigde Staten van Europa ook een machtige president komen te staan met een leger dat – zoals Amerika – militaire avonturen aangaat in de rest van de wereld ?  Het NAVO-ingrijpen in Libië wijst wel in die richting. En welke belangen spelen dan een rol ? En is tegen die tijd het Europese Parlement wel in staat effectieve democratische controle uit te oefenen ?  Tot nu toe is het intern democratische gehalte van de EU zwak ontwikkeld en zeker ook ondoorzichtig ( het zogenaamde ‘democratische tekort’).

– De centrale Europese regering zal zich nog meer gaan bemoeien met zaken als onderwijs en zorg. De Europese aanbestedingen van bijvoorbeeld zorg – zoals nu al aan de orde is – zal verder uitgebreid worden op waarschijnlijk neoliberale voet. Dat dit gepaard gaat met bureaucratisering en schaalvergroting is een logisch gevolg ( als kleine en betrokken zorginstelling heb je geen kans tegen de grote internationale instellingen). Het is zoals bij een schoolklas: hoe groter je die maakt, des te meer regels je nodig hebt en des te onpersoonlijker het allemaal wordt. Of wat anders en actueler gesteld: zou een Europees voetbalelftal echt zoveel beter zijn dan een nationaal elftal ?

 

Moeten we de EU en de euro dan opheffen, zoals de PVV wil ?  Dat lijkt me een weg terug naar de negentiende eeuw van nationale staten en nationale spanningen met fatale gevolgen.  Het is in dit verband opvallend om te zien hoezeer veel politici bijna digitaal reageren op deze kwestie: voor of tegen Europa. Wijze mannen als Aristoteles en Boeddha hebben ons al zo vaak gewezen op de middenweg, op een gulden middenweg die het resultaat is van overleg, wijsheid en realisme.

Toegepast op Europa zou deze middenweg moeten inhouden: een sterke economische samenwerking ( met sancties en al), eventueel aangevuld met vergaande bevoegdheden op het gebied van milieu en veiligheid. En in onderling democratisch overleg wellicht ook op andere terreinen. Maar laten we – opgejaagd door een economische crisis – de politieke zelfstandigheid van de afzonderlijke landen niet al te snel opofferen aan een

zwak-democratisch, bureaucratisch en weinig transparant ‘Brussel’ , onder leiding van Frankrijk en Duitsland. Veel mensen werpen tegen dat een economische unie alleen goed kan functioneren als er een ook een politiek unie is omdat alle economische besluiten een politieke dimensie hebben. Daar zit iets in, maar het succes van de EEG in de jaren zestig en zeventig maakt duidelijk dat er geen noodzakelijke symbiose hoeft te zijn. Natuurlijk is een weg terug naar de EEG niet de bedoeling, maar het zou een uitdaging voor politici moeten zijn om een moderne goed werkende economisch unie te vormen zonder al te veel politieke bevoegdheden over te hevelen naar Brussel.

En laten we ‘de menselijke maat der dingen’ bij dit alles niet uit het oog verliezen. Dit laatste moge soft klinken maar hoezeer hebben we de laatste jaren op nationaal gezien waar grootschaligheid en bureaucratisering  toe kan leiden ( de onderwijsfabrieken, de steeds maar fuserende zorginstellingen, de eindeloze reeks Europese regelgeving…). Een politiek machtige EU zal deze ontwikkeling ongetwijfeld verder versterken.
Bij dit alles moeten we ons vooral niet laten misleiden door EU-fans die doen alsof onze toekomst alleen bij ‘meer Europa’ in goede handen is of door mensen die fatalistisch roepen ‘dat het allemaal toch niet tegen te houden is’. En laten we ons niet verliezen in die akelige grachtengordel-redenering waarin een kritische houding ten opzichte van Europa als ‘ouderwets’  wordt neergesabeld . Het tamelijk kritiekloos achter een zwak-democratische en bureaucratische EU aanlopen, lijkt me zeker geen voorbeeld van modern politiek denken.

 

Leo Salemink

Historicus

 

 

 

Op de rug van de tijger (Theo)

Op de rug van de tijger (Theo)

 

Theo Salemink . Op de rug van de tijger. Pleidooi voor een economie met een menselijk gezicht.  Valkhof Pers. 2015.

Afbeeldingsresultaat voor op de rug van de tijger

Het kapitalisme is weleens vergeleken met een wilde rit op de rug van een tijger. De tijger kiest zijn eigen weg en kan ons naar een bestemming brengen die noodlottig is. Maar eraf springen zou nog gevaarlijker zijn. En daarom vervolgen we onze stuurloze rit, vastgeklampt op de rug van wat onze ondergang kan worden. Het enige wat we nog kunnen doen is een beetje temmen en bijsturen.

Dit schrikbeeld schetste de econoom Bob Goudzwaard na de crisis van de jaren tachtig van de vorige eeuw. Hij pleitte voor een ‘economie van het genoeg’. De crisis van 2008 heeft de situatie er niet beter op gemaakt. Ook nu klinken er stemmen om het kapitalisme te temmen en bij te sturen. Economen en politici debatteren over markt en staat, over banken en schulden, over groei en duurzaamheid. Over Griekse schulden en sancties tegen Rusland. Over de kosten van vluchtelingen en aanslagen van IS.

Op de rug van de tijger gaat over de morele dimensies achter deze felle debatten. In welke richting sturen we de tijger en waarom? Waarom moeten we streven naar een duurzame economie? Waarom moeten we rijkdom herverdelen? Waarom hebben armen rechten? Wat is een menselijke maat? Waarom is rijkdom relatief?

Op zoek naar antwoorden op al deze vragen, gaat Theo Salemink in gesprek met mensen als Milton Friedman, Karl Marx, Thomas van Aquino, Johannes Calvijn, Tariq Ramadan, Boeddha en paus Franciscus. De conclusie is dat we, hoe moeilijk ook, de tijger moeten zien te temmen. De tijger moet een menselijk gezicht krijgen, een gezicht dat recht doet aan mensen. Omdat immers alle mensen gelijk en gelijkwaardig zijn en recht hebben op een menswaardig bestaan. Die conclusie heeft haar wortels in een oud verhaal dat in allerlei tradities te vinden is. En dat geeft moed, want: “Ook een verhaal kan de wereld veranderen.”

Theo Salemink (1946), historicus en theoloog, doceerde geschiedenis van kerk en maatschappij aan de Universiteit van Tilburg. Hij publiceerde bij Valkhof Pers eerder Een andere Lucebert, maar ook, samen met Marcel Poorthuis, Een donkere spiegel en Van harem tot fitna. In 1991 schreef hij al Katholieke kritiek op het kapitalisme. Bij zijn afscheid van de Tilburgse universiteit kreeg hij de bundel Vrienden met de Mammon. De levensbeschouwelijke dimensie in de economie (2013) aangeboden.

Valkhof Pers Nijmegen 2015 | ISBN 978 90 5625 445 2 | Omvang ca. 192 blz. | Formaat 14 x 22 cm. | Uitvoering paperback | Prijs €19,50 Het boek is te bestellen via de lokale boekhandel, of via de schrijver: salemink@planet.nl

Cultureel racisme (Theo)

Cultureel racisme (Theo)

Cultureel racisme

Fragment uit: Theo Salemink, Op de rug van de tijger. Pleidooi voor een economie met een menselijk gezicht, Nijmegen 2015.

 

Het is verwarrend om te blijven spreken van racisme, hoe nieuw ook. Racisme veronderstelt biologie, maar het nieuwe racisme veronderstelt cultuur. Daarom is het beter te spreken over de nieuwe ideologie van het culturalisme. Cultuur regelt het samenleven van grotere groepen en kent zin en betekenis toe aan mensen en dingen in dienst van het samenleven van zoveel mensen die in principe vreemden voor elkaar zijn, geen familie. In de ideologie van het culturalisme wordt cultuur niet zozeer beschouwd als een veranderlijk, versplinterd, tegenstrijdig fenomeen, maar als een autonoom organisme dat boven individuen, plaatsen en momenten uit een eigen ‘wezen’ bezit, met specifieke kenmerken en wetten, zoals aan ras een biologisch wezen toegekend werd. Het is een essentialistische opvatting van cultuur. Bovendien wordt het individu gezien als een ‘drager’ van zo’n cultuur. De kenmerken van de grotere cultuur zijn als het ware genetisch verankerd in de individuele persoon. Bijvoorbeeld: alle Nederlandse burgers met een Marokkaanse of Turkse achtergrond zijn ‘dragers’ van de islamitische cultuur. In deze ideologie van het culturalisme gaat men bovendien uit van meerdere culturen als organismen naast elkaar, die een rangorde vormen van hoger en lager en die met elkaar in conflict zijn (clash of civilizations). Culturen zijn in deze visie exclusief, sluiten elkaar uit, zijn onverenigbaar met elkaar en sluiten zich af om besmetting en verzwakking van de eigen cultuur te voorkomen. De afzonderlijke culturen zouden bovendien op een meta-niveau ideologische kernen bezitten, die haar organisme verankeren en legitimeren in een hogere orde: een legitimerende wereldbeschouwing of religie, bijvoorbeeld christendom, islam of Verlichting.

In Europa ontwikkelt zich sinds de jaren tachtig van de 20ste eeuw een specifiek Europees culturalisme, dat de Europese cultuur, gefundeerd in christendom en humanisme, bedreigd ziet door een islamitische cultuur. Deze islamitische cultuur, waargenomen als een vreemd organisme, dringt via migranten, vluchtelingen of terroristen van buitenaf binnen in de ‘oorspronkelijke’ Europese cultuur, nestelt zich daar als een parasiet, die het organisme van de Europese cultuur verzwakt, bedreigt, vernietigt. Binnen deze visie wordt de islam beschouwd als de supermythe die de vreemde, islamitische cultuur bij elkaar houdt en versterkt in haar aanval op de oorspronkelijke Europese cultuur. Binnen het denken in een rangorde is de islam als religie dan ook inferieur aan het christendom en aan de Verlichting, de hoekstenen van de Europese beschaving. Dit nieuwe culturalisme als de ideologie van de 21ste eeuw slaagt er bovendien in om bepaalde fragmenten van het oude racisme te integreren. Cultuur wordt aan etniciteit gekoppeld. Islam krijgt een kleur en wordt een nieuw fascisme (Geert Wilders) genoemd. Hier verschijnt een ideologie die moraal bindt, niet meer aan klasse, ras of natie, maar aan cultuur. De westerse cultuur wordt als moreel hoogstaander beschouwd dan de andere culturen: meer vrijheid, meer democratie, minder armoede, meer tolerantie, meer mensenrechten, enzovoort. En tegenover de minderwaardige culturen is geweld geoorloofd of minstens een meten met twee maten.

Geert Wilders is in Nederland representant van een nieuwe generatie populisten, harder en ‘orthodoxer’ dan Pim Fortuyn. Hij verkondigt de nieuwe ideologie van het culturalisme. Wilders noemt de islam een vorm van fascisme en beschouwt Nederlandse moslims als een potentieel gevaar voor Nederland. In Tussen harem en fitna (2011) hebben Marcel Poorthuis en ik een uitvoerige analyse gemaakt van het radicaliseringsproces van Wilders en van het verschil tussen Wilders en Fortuyn. Wilders huldigt een essentialistische visie. Bij hem gaat het om het ‘wezen’ van de islam en het ‘wezen’ van de westerse cultuur. En dat wezen van de islam heeft volgens hem te maken met fascisme.

 

Het ‘Romantisch liberalisme’ van ‘Schengen’ (Leo)

Het ‘Romantisch liberalisme’ van ‘Schengen’ (Leo)

Het ‘Romantisch liberalisme’  van ‘Schengen’

Leo Salemink

Als je de mens vrij laat in zijn handelen, ontstaat vanzelf iets moois. Deze liberale grondgedachte – uitvloeisel van het 18e-eeuwse Verlichtingsdenken – spreekt veel mensen aan, zeker als je het op een persoonlijk niveau brengt: de vrijheid om je eigen mening te uiten, je eigen partner te kiezen, je eigen geloof of ideologie aan te hangen, te reizen waarheen je wil. Wie wil dat niet?

Maar op maatschappelijk-politiek niveau heersen er andere wetten en krachten, zeker als je deze idealen tot een zogenaamd(!)  progressieve ideologie verheft. De idealen verworden dan al snel tot een ‘romantisch liberalisme’, geschikt voor de ontwikkelde kosmopolitische middenklasse of hoger. En zoals dat bij elke romantische opwelling gaat: de werkelijkheid is meestal weerbarstiger en harder.

De EU is vanaf het verdrag van Maastricht( 1992) in een sterk Romantisch-liberaal vaarwater gekomen. Ver doorgevoerde vrijheid van personen en goederen binnen Europa zou tot een welvarend en ‘verlicht’ Europa leiden. Ook toen de EU in een hoog tempo werd uitgebreid met landen die bepaald niet een liberale traditie hadden (ex-communistische staten in Oost-Europa) werd deze ideologie aangehouden en zelfs versterkt door nog meer verdragen en maatregelen zoals de invoering van de euro. Historische cultuurverschillen tussen West en Oost-Europa schoven de meeste politici – in de euforie na het vallen van de muur – terzijde. Men sprak zelfs over ‘het einde van de geschiedenis’ ( Fukuyama) in de betekenis van : de liberale democratie annex kapitalisme blijken het beste systeem op aarde te vormen en zullen langzamerhand een universele status krijgen. Hoe anders zou het lopen in Europa ( Balkanoorlogen ) en buiten Europa (islamitische landen), maar ook het opkomen van politici zoals Le Pen en Wilders staat op ( zeer) gespannen voet met dit liberalisme.

Maar als we ons hier beperken tot Europa en de EU dan lijkt met name een onderdeel van dat Romantisch liberalisme steeds meer onhoudbaar. Ik doel hier op Het Verdrag van Schengen (1985): het vrije verkeer van personen en daarmee het afschaffen van de nationale grens als controlepost bij uitstek. De controle aan de buitengrenzen van ‘Fort Europa’ zou blijven bestaan. Maar nadat de vluchtelingenstromen vanuit het Midden-Oosten en Afrika dit jaar kolossale vormen begonnen aan te nemen en via de lekke buitengrenzen Europa binnenkwamen, begon het Schengen-ideaal te wringen, in een continent dat opnieuw bleek geen politieke laat staan culturele eenheid te zijn. En na de moorddadige aanslagen in Parijs begonnen nog meer mensen zich af te vragen of dit product van Romantisch liberalisme wel zo doeltreffend is. En dan hebben we het nog niet eens over de georganiseerde criminaliteit en drugshandel. De vergelijking is misschien wat krom, maar in een redelijk gezellige buurt wil toch iedereen ook graag zijn eigen voordeur houden, zeker als er ook mensen uit andere buurten door de wijk zwerven. Gastvrijheid en openheid nemen snel af als mensen het idee hebben  dat er letterlijk en figuurlijk geen grenzen meer zijn! Dat lijkt nu steeds meer het geval. Angela Merkel dreigt met het opheffen van de Schengen-afspraken omdat zoveel vluchtelingen naar Duitsland willen, Rutte denkt na over een ‘mini-Schengen’-zone  van de Benelux met Duitsland…Paniekvoetbal alom.

Moeten we dan terug naar een ‘sterke staat’ die streng aan de grenzen met blaffende honden controleert op alles en iedereen en tegelijkertijd binnenlands alles in de gaten probeert te houden via een super-AIVD ?  Zo ongeveer als de DDR dat toepaste voor de val van de muur of zoals Hongarije in een wat gematigde vorm in praktijk probeert te brengen. Dat lijkt me onverstandig. Dan zouden we vervallen in een andere vorm van romantisch denken:  het ‘romantisch nationalisme’   van Geert Wilders en Le Pen. Ons als land zou zich dan isoleren. We zouden een eiland binnen fort Europa worden en onze historische openheid en tolerantie verliezen.

Maar wat dan ? Daar moeten de heren politici maar eens goed over nadenken. Met al onze digitale middelen moet het toch mogelijk zijn effectieve en beschaafde grenscontroles te verrichten,  zeker nu wel duidelijk is dat de komende jaren de stromen vluchtelingen zullen blijven komen. En juist ook ten behoeve van een meer humane en georganiseerde opvang van deze mensen zal het Verdrag van Schengen aangepast moet worden. Dus niet Schengen opzeggen (zoals Wilders en Le Pen willen), maar aanpassen in een  ‘Schengen 2.0 ‘ .