Dubbele loyaliteit ( Theo)
Dubbele loyaliteit
Theo Salemink
Een paar dagen voor de verkiezing op 15 maart 2017 leek Rotterdam in vuur en vlam te staan. Turken demonstreerden omdat de Nederlandse regering en de lokale burgemeester twee ministers uit Turkije de toegang tot het land weigerden. De politie trad met macht op. Turken zwaaiden met Turkse vlaggen. Rellenschoppers gooiden stenen. De lijststrekker van de VVD, annex minister-president Mark Rutte zette hoog in. Wilders zag zijn kans schoon. De islam, de islam in aantocht, riep hij. De andere politici in verkiezingstijd, incluis Jesse Klaver, durfden geen afwijkende mening te uiten. Elk woord van begrip zou stemmenverlies betekenen in een populistisch klimaat. Er waaide een spook door Nederland – het spook van het populisme.
Waar gaat het over?
Bepaalde Nederlanders hebben een tweede nationaliteit. Bijvoorbeeld de helft van de Turken. Zij voelen zich verbonden met Nederland én met Turkije. De meesten van hen, zo lijkt, zijn aanhangers van Erdogan, herinneren zich de recente couppoging in Turkije, die Erdogan ternauwernood de baas werd. Zij leven mee met een staat ver weg, die met de middelen van geopolitiek een sterke plaats op het wereldtoneel wil heroveren, tussen Poetin en Trump, met de hete adem van een grote oorlog in het Midden-Oosten in de nek. Andere Nederlandse Turken voelen zich bedreigd, zien een dictatoriale ontwikkeling in hun eerste vaderland of worden als terrorist afgeschilderd. Nog andere Nederlanders, de oude inwoners, zijn verbijsterd over de aanval op de democratie, althans in hun ogen. Dat Nederlanders met Turkse vlaggen zwaaien vinden ze een gruwel. Dat Erdogan Nederlandse Turken ‘staatsburgers’ van Turkije noemt is vloeken in de kerk van het liberale-democratische Nederland van na de verzorgingsstaat. Dat de Turken bovendien moslims zijn roept oude en nieuwe angsten op.
Maar wat is het probleem?
Blijkbaar is het een probleem dat sommige Nederlanders een dubbele loyaliteit hebben, een dubbele nationaliteit, bovendien een loyaliteit met een autoritair regime in een andere staat. Nationalisme was in Europa na 1945 toch een negatieve ideologie geworden. Nationalisme, verbonden met discriminatie en racisme, was immers de voedingsbodem geweest van twee grote oorlogen en van een genocide tegen een groot deel van de Europese joden. Nooit meer oorlog, nooit meer racisme, nooit meer nationalisme, dat was de droom zeker van links. En nu blijken bepaalde Nederlanders opnieuw een sterk nationalisme te ontwikkelen. Niet voor het ’eigen’ land, Nederland, maar voor een ‘vreemd’ land: Turkije. Was Turkije een voorbeeldig, democratisch, liberaal land geweest, gevoed door een ‘Turkse lente’, trouw lid van de NAVO, zonder avances richting Poetin en Assad, dan was er geen probleem. Waarom zouden Turkse Nederlanders geen sentimentele binding met hun land van herkomst mogen hebben, zoals andere Nederlanders in Amerika, Canada of Nieuw Zeeland nog al wat Hollandse sentimenten hebben en exotische gebruiken uit hun oude vaderland in leven houden. Maar verbondenheid, zelfs politieke verbondenheid met een autoritair regiem, een bijna-dictatuur, een moslimland? Dat lijkte een brug te ver in het huidige klimaat.
Mohamed El Bachiri
Laat ik daar een ander verhaal tegenover zetten. Mohamed El Bachiri, een Belgische metrobestuurder van Marokkaanse komaf, verloor zijn vrouw Loubna tijdens de terroristische aanslagen in Brussel 2016. Hij bleef achter met kleine kinderen. Hij probeert niet te vallen in een voor de hand liggende reactie van haat en wraak tegen de moordenaars van zijn vrouw. Hij is zelf moslim, maar streeft een andere jihad na, een ‘jihad van liefde’, zoals het boekje heet dat hij schreef. Hij denkt na over zijn dubbele nationaliteit en loyaliteit. Hij zegt: “Dat ik bij twee landen hoor is een geluk bij een ongeluk. Ik ben een kind van Brussel, maar ik voel me ook gesteund door Marokko”. Zijn dubbele nationaliteit is hem in dit diep verdriet een steun en troost. Hij wordt zelfs door de koning van Marokko ontvangen, op diens kosten in het vliegtuig met de kinderen naar Marokko gereisd. De koning is een vader voor hem, maar voelt zich ook gesteund door de mensen in Brussel. Een ander beeld van een dubbele nationaliteit.
Katholieken
Ooit speelde in Nederland een andere discussie over dubbele loyaliteit. Het had te maken met het oude calvinisme, de nieuwe natiestaat na de Bataafse tijd en de katholieke minderheid. Katholieken zouden loyaal zijn aan een vreemd staatshoofd (de paus als hoofd van de Vaticaanse Staat in midden-Italië); katholieken droegen de witgele vlag van het Vaticaan; katholieken zouden de publieke ruimte van de nieuwe staat bevuilen met gevaarlijke rituelen, mn. processies; katholieken bouwden te hoge kerktorens (neogotische kerken), katholieken zouden antidemocratisch zijn; katholieken zouden ketters zijn en beleden een gevaarlijke, middeleeuwse godsdienst. Die confrontatie speelde niet enkel in de negentiende eeuw, maar ook nog na 1945. En het waren niet enkel conservatieve politici en orthodoxe protestanten die dit gevaar zagen. Laat ik het voorbeeld van de Hervormde Synode nemen uit het jaar 1950, maar ik begin bij C.J. Dippel.
C.J. Dippel (1923-1970) was een opmerkelijk figuur. Hij was geen theoloog van professie, maar wetenschappelijk medewerker bij het natuurkundig laboratorium van Philips in Eindhoven, een vrijplaats voor onconventionele denkers. Hij was lid van de PvdA tussen 1946 en 1961 en verliet de partij na een reeks teleurstellingen over de Indonesië-politiek, de Nieuw Guinea-politiek, de Navo-politiek en de atoombewapening. Dippel was ook redacteur, samen overigens met Banning, van het progressieve protestantse blad Wending. Maandblad voor evangelie en cultuur tussen 1946-1965. Hij wordt beschouwd als een criticus van ‘heidense cultuur’ en ‘christendommelijkheid’. In 1947 publiceerde Dippel het grote boek Kerk en wereld in crisis. Met als programmatische ondertitel Een appèl tot christelijke solidariteit in democratisch-socialistische politiek en maatschappelijke omwenteling. Dat boek gaat over veel zaken, maar ook over katholieken. Hij verwijt de katholieke kerk een ‘theocratische pretentie’. Opmerkelijk is ook dat hij het oude processieverbod ten opzichte van de katholieken verdedigt, een verbod dat in die dagen ook vanuit de PvdA opgeheven dreigde te worden. Vanuit zijn orthodoxe theologie stelt hij: “[de kern van het reformatorisch verzet is] dat de reformatorisch belijdende burger het niet kan dulden, dat de openbare straat en de politiemacht van de Staat gebruikt wordt voor een zaak, die in zijn ogen een godslastering en vervloekte afgoderij is. Hoeveel eerbied hij ook voor roomsche godsdienstigheid heeft – het knielen en eerbied bewijzen voor iets, wat niet goddelijk is, wordt door hem als afgoderij beschouwd. Dat mag de roomsche in zijn kerk doen en in zijn huis. Maar op de openbare straat zal de Staat deze ergernis voor andere burgers niet mogen toelaten”.[1] Kortom, de publieke ruimte mag niet door afgoden bezet worden, ook niet door katholieke afgoden, noch die van communisme of kapitalisme, zegt Dippel, die voor het overige kiest voor het socialisme.
Synode 1950
Deze antikatholieke attitude, gebaseerd op de barthiaanse visie op de ‘heidense rol’ van een natuurlijke religie binnen het katholicisme kan men ook terugvinden in een Herderlijk schrijven van de Hervormde Synode uit 1950 Betreffende de Rooms-Katholieke Kerk.[2] De synode noemt de katholieke kerk intolerant en antidemocratisch, wijst op de machtsstreven van deze kerk en over de gevaren van het katholicisme voor de geestelijke vrijheid van de burger: “Uit de vereenzelviging van het Koninkrijk Gods en de Kerk vloeit ook voort, dat de R.K. Kerk heel moeilijk tolerant kan zijn, d.w.z. aan andere levensovertuigingen moeilijk ruimte kan laten [… er is reden voldoende om] de R.K. Kerk te beschouwen als een voortdurende bedreiging voor de geestelijke vrijheid.”[3] Men wijst vervolgens op het heuglijke feit dat de laatste tijd vooraanstaande katholieke personen een pleidooi houden voor ‘echte geestelijke vrijheid als niet strijdig met de R.K. leer’. Men doelt daarbij naar alle waarschijnlijkheid op de geluiden uit de kring van katholieke personalisten en doorbraak-politici. De synode spreekt zijn bezorgdheid uit over ‘de afbuiging ten opzichte van het Evangelie der Schrift’ in de katholieke kerk. Daar wordt het Woord van God gelijk gesteld met het gezag van de kerk. Daarom moet de hervormde christen steeds ‘waakzaam’ zijn in de praktische samenwerking met de katholieke kerk.
Aan het synode-schrijven is een memorandum toegevoegd over de discussie met betrekking tot het processieverbod, in de lijn met de argumenten van de boven besproken Dippel. Een katholieke processie in de publieke ruimte is een uiting van absolutisme: “Met het processieverbod staat heel onze staats- en levensorde op het spel. De processie is immers de voorloopster van wat ons te wachten staat, als het R.K. absolutisme heel het publieke leven voor zich opeist. Waar de R.K. de overmacht heeft, is voor andersdenkenden niet meer speelruimte dan ze op straat hebben, wanneer ze een processie zien. Wij houden er ons van overtuigd, dat wij, om des gewetenswille protesteren tegen de straatprocessie, tevens opkomen voor wat Nederland tot Nederland heeft gemaakt, voor wat allen burgers gemeen en dierbaar is. Democratie kan niet rusten op een leeg en formeel vrijheidsbegrip. Een land waar allen vrij zijn om alles te doen, verliest die echte vrijheid. Daarmee kan ook het Rooms Katholicisme niet gediend zijn.”[4] Opmerkelijk is dat deze vijftig jaar later zo bekend klinkende ‘kultuurstrijd’ – maar in de nieuwe fase gericht tegen de islam – in 1950 niet gevoerd werd door conservatieve of liberale theologen maar door theologen die progressief waren, door Karl Barth gevoed en vaak met socialistische sympathieën.
De Hervormde Kerk en Dippel in 1950 verweten de katholieke kerk en de katholieke minderheid in Nederland een gebrek aan loyaliteit tegenover de Nederlandse natiestaat, tegenover democratie en rechtstaat, maar hadden ook kritiek op een gevaarlijke, religieuze kern van het katholicisme: theocratie. In de huidige discussies over Turken spelen al deze zaken opnieuw. Loyaliteit met een andere staat, geen respect voor democratie en rechtstaat en een gevaarlijke impuls vanuit een orthodoxe islam. Het is toch nog goed gekomen met de katholieken in Nederland. Maar die geschiedenis kan wel gelden als een soort waarschuwing in het heden. Misschien zijn de grote woorden tegen Turken en islam wel erg door de waan van de dag en een verkeerd soort liberalisme en christelijke steilheid brepaald.
Nieuwe uitdaging
De uitdaging voor het nieuwe kabinet na de verkiezing van 15 maart 2017 is niet om de dubbele nationaliteit en loyaliteit met repressieve maatregelen onder druk te zetten, maar om bestuurlijk en mentaal te aanvaarden dat er in toenemende mate Nederlanders zullen zijn die een dubbele politieke loyaliteit hebben, die zij niet zullen opgeven, en dat ze onder druk hun tweede loyaliteit fel zullen verdedigen. Dat betekent ook dat Nederland in de toekomst niet enkel een interne politieke verdeeldheid kent, tussen rechts en links, tussen groen en niet-groen, tussen confessioneel en niet-confessioneel, maar ook een externe verdeeldheid. De politieke conflicten en verdeeldheid van bijvoorbeeld het Turkse ‘moederland’ zullen binnen Nederland hun plaats hebben. Het is net als met vrijheid van meningsuiting. De staat en de politici moeten niet van bovenaf de inhoud van de meningen van de burgers voorschrijven en invullen. De rechtstaat geeft via de wet de grenzen van de vrije meningsuiting aan. Zo zal het ook gaan met de vrijheid van politieke vereniging en politieke meningsuiting van bijvoorbeeld Turkse Nederlanders. Zo lang ze zich aan de Nederlandse wet houden is er geen probleem, ook al zullen bepaalde politici en regeringsvertegenwoordigers de meningen en demonstraties van een deel van de Turken afschuwelijk vinden. Dat mag. Persoonlijk zie ik in de ontwikkeling onder Erdogan ook een groot probleem. Maar de staat en de politiek gaan niet over persoonlijke visies en gevoelens.
Maar is het zwaaien met Turkse vlaggen tegen de wet? De staat is van ons allen. Maar de staat is er niet voor om allen op te voeden. De staat is er voor om rechtsgelijkheid en rechtsbescherming aan allen te geven, ook als men het inhoudelijk of moreel niet eens is met het optreden van bepaalde burgers.
Op politiek niveau betekent dat ook dat de omgang met het ‘Turkse-Erdogan sentiment’ niet via een polarisatie vanuit een meerderheid met verbaal en politiek geweld bestreden moet worden, maar dat ook hier het aloude Nederlandse poldermodel een rol kan spelen. Compromissen nastreven. Samenwerken met groepen die ideologische of anderszins ver van elkaar af staan, zoals ook ooit liberalen en socialisten elkaar uit noodzaak opzochten, zonder elkaar te willen vernietigen. Accepteer als politicus dat bepaalde Turks-Nederlandse burgers optreden en spreken over de ‘Turkse kwestie’ op een manier die niet gedeeld wordt door velen democratische, liberale en socialistische medeburgers, maar dat met repressie optreden tegen deze Turkse Nederlanders geen recht doet aan de rechtstaat. Maar ga tegelijk met alle overtuiging in gesprek en debat met elkaar. Rutte had de ministers van Turkije ook met egards kunnen ontvangen, een zwarte limousine beschikbaar stellen vanaf Schiphol, maar tegelijk had hij met deze politici mee kunnen gaan en samen met hen een toespraak houden op een AK-bijeenkomst om zijn visie uit te leggen. Is dit multiculturele utopie of praktisch realisme?
[1] C.J. Dippel, Kerk en wereld in crisis. Een appèl tot christelijke solidariteit in democratisch-socialistische politiek en maatschappelijke omwenteling, ‘s-Gravenhage 1947, 445.
[2] Herderlijk Schrijven van de Generale Synode der Nederlandse Hervormde Kerk betreffende de Rooms-Katholieke Kerk, ’s-Gravenhage 1950.
[3] Idem, 66-67.
[4] Idem, 90.