Archief van
Maand: januari 2017

Een beetje Nederlander…kan dat ook? (Leo)

Een beetje Nederlander…kan dat ook? (Leo)

[ Op basis van opiniebijdrage in De Gelderlander van  19 0kt 2007]

Een beetje Nederlander…kan dat ook?

Leo Salemink

“De Nederlander bestaat niet” zei prinses Maxima in 2007  bij de presentatie van het WRR-rapport  Identificatie met Nederland. Met enkele geslaagde grapjes ( een koekje bij de thee) en scherpzinnige opmerkingen (over hoe identiteit ontstaat) kreeg ze die Nederlander wel op de kast. Althans een bepaalde deel van die Nederlanders. Wilders noemde het ‘prietpraat’, Verdonk was echt een beetje van slag, Paul Scheffer noemde haar ‘hooghartig’ en de Oranjeverenigingen waren hevig teleurgesteld dat ze de Nederlandse identiteit niet had gevonden. Sommigen spraken zelfs over een belediging van het Nederlandse volk…

Wat is dat toch met die Nederlandse identiteit? Meestal ligt een nationale identiteit sterk verankerd in het verleden. Maar onze historie is bepaald niet te vangen onder een Nederlandse kaasstolp ondanks de veel besproken canon van de vaderlandse geschiedenis. Willem van Oranje zelf was Duitser en Fransman tegelijk Later stroomde er Engels, Russisch, veel Duits en nu dus ook Argentijns bloed door de koninklijke aderen. ‘Onze’ Erasmus was vooral een internationale geleerde, Spinoza was een Portugese jood, Huygens woonde en werkte vooral in Frankrijk en ga zo maar door. En de Nederlandse bevolking is ontstaan vanuit een mix van allerlei groepen: Vlamingen, Hugenoten, joden, Duitse havenarbeiders , Indiërs, en nog veel meer groepen. In de Gouden eeuw was meer dan 10 % buitenlander en in Amsterdam zelfs bijna 40 %. Kijk ook eens in uw eigen stamboom en de kans op een niet ‘zuivere’  Nederlander is zeer groot. In feite zijn we– in historische zin – allemaal een beetje allochtoon.

Nationale identiteit is verder ook een onmogelijk en soms zelfs gevaarlijk begrip. Het is er een in de orde van ‘het volk’, ‘de Duitsers’, ‘de moslims’, ‘de Amerikanen’. Allemaal absolute begrippen die vooral weer opkomen als angst gaat meespelen ( verlies van identiteit) of men iemand iets wil opdringen ( meer Nederlanderschap?). Het is ook absoluut in de zin van: je hebt het of je hebt het niet.  Praten over ‘de Nederlander’ is meestal ook een generalisatie, bedoeld om uit te sluiten: twee vlaggen aan een mast ( voorbeeld van Maxima) kan niet. En grapjes maken over de nationale identiteit kan  al helemaal niet. Het gaat om een bloedserieuze zaak.  Je hebt echte Nederlanders en mensen die dat niet zijn

Al brainstormend met vrienden hierover kwamen we tot de conclusie dat ‘identiteit’ en zeker ‘nationale identiteit’ een ingewikkelde kwestie is. Je ontleent je identiteit aan van alles en nog wat.  Aan je milieu-achtergrond , aan je geloof, aan je beroep, aan je gezin, vaak ook aan stad of regio….misschien zelfs aan je voetbalclub of muziekgroep. Identiteit moet zich ook ontwikkelen en kun je niet opleggen of aanpraten. Na meer dan 25 jaar voel ik me echt Nijmegenaar. Maar als iemand mij dat 25 jaar geleden had aangepraat, dan was ik waarschijnlijk lachend weggelopen

Identiteit wil ook zeggen ‘loyaal zijn aan…’. Door je emotionele binding met iets of iemand, ben je bereid  je daar voor in te zetten.  Dat kan van alles zijn; je familie, het bedrijf waar je werkt, de voetbalclub en misschien ook je land. Maar identiteit is – als het goed is – altijd veelvormig en veelkleurig , nooit eendimensionaal en absoluut. Prins Claus ( ‘de enige echte koning van Nederland’) benadrukte altijd dat zijn identiteit stoelde op veel verschillende loyaliteiten. En zo is dat ! Niet verassend dat Maxima hem ook prominent citeerde in haar toespraak.

‘Eenheid in verscheidenheid’ was altijd al een rake typering voor ons verzuilde land. Dat ging echt niet altijd goed, maar vaak ook wel …vanuit een diep menselijk besef dat er geen absolute waarheid bestaat en dus ook geen absolute Nederlander

Laten we daar nu eens trots op zijn i. p. v het geforceerde zoeken naar ‘de Nederlander’ en zijn nationale identiteit. Iedereen voelt op zijn oer-Hollandse boerenklompen aan dat die niet bestaat. Gelukkig maar. Een beetje Nederlander zijn naast wereldburger, Achterhoeker, historicus of  Nijmegenaar is toch ook al mooi? En misschien ook gezonder. Dan kun je best nog  fanatiek juichen of balen als het Nederlandse elftal speelt. En een koekje bij de thee is dan ook niet zo’n  probleem.

 

 

 

 

Waarom wel/niet een dubbele identiteit? (Theo)

Waarom wel/niet een dubbele identiteit? (Theo)

Waarom wel/niet een dubbele identiteit?

Over Nederlanders die ook Turks, Marokkaans, joods of Surinaams zijn.

Theo Salemink

Ook weldenkende burgers fronsen hun wenkbrauwen als Turkse Nederlanders solidair zijn met Erdogan, zich in Nederland keren tegen Gülen en zich het politieke lot van Turkije aantrekken. Brengen ze dan niet het politieke conflict van een vreemde staat binnen in de Nederlandse samenleving en staat? Zijn ze nog wel solidair met Nederland? Zijn het wel echte Nederlanders? Diezelfde frons kan men waarnemen als het gaat over Marokkanen: dubbel paspoort; of Surinamers: Bouterse als president en crimineel. Dezelfde frons kan men waarnemen als joodse Nederlanders zich vereenzelvigen met de staat Israël. De frons zou minder zijn als er in Turkije een progressieve president was en geen autoritaire. Als Marokko een ‘lente’ kende, Suriname geen Bouterse en Israël geen Netanyahu.

Dubbele identiteit?

Maar onder dit spontane gevoel van veel Nederlanders schuilt een veel fundamentelere kwestie. Kan iemand tot twee volkeren behoren? Kan iemand tot twee staten behoren? Is een dubbele nationaliteit en dubbel paspoort eigenlijk wel acceptabel? Hoe staat het met hun loyaliteit? Deze vragen voeren terug naar het hart van de negentiende eeuw. Toen ontstonden in Europa de moderne natiestaten met het daarbij horende nationalisme. Duitsers, Fransen, Engelsen, Nederlanders. De eenheid van een land was niet enkel een juridische zaak, een kwestie van een ambtelijke tekst, noch enkel een culturele zaak of een kwestie van taal, maar ook een zaak van politieke, etnische en zelfs raciale eenheid. Mensen werden Duitser, Nederlander, Fransman. Zo’n nieuw, totaal concept van nationalisme vrat zich als een gif diep in het leven van mensen en in de politieke geschiedenis. Het betekende ook dat sommige mensen, die in de nieuwe staten woonden, er eigenlijk niet bij hoorden, geen echte Nederlanders of Duitsers waren: joden of Sinti bijvoorbeeld. Het betekende ook dat etnische minderheden een bijzondere positie kregen, tweederangsburgers werden. Dat er bovendien een rangorde tussen de nieuwe natiestaten ontstond, dat oorlogen gekoppeld werden aan nationale trots en belang, zelfs aan ras, dat nationalisme als een nieuwe religie in de harten van mensen in gedreven werd, dat martelaarschap en offer gekoppeld werden aan de natiestaat, dat zelfs oude religies opgenomen werden in de nieuwe nationalistische rangorde: christelijk Europa. Maar ook dat de Europese natiestaten, in onderling conflict, wereldwijd een westerse heerschappij over de Derde Wereld ontwikkelden, waarbij van de weeromstuit de verzetsbewegingen in die Derde Wereld-landen een modern ‘nationalistisch’ karakter kregen, met alle gif van dien.

Diep in deze moderne geschiedenis leeft de overtuiging dat burgers geen dubbele nationale identiteit kunnen of mogen hebben. Dat dit een gebrek aan loyaliteit en nationale solidariteit betekent. Dat er sprake is van een vijfde colonne , die de democratische dan wel autoritaire natiestaten van binnenuit bedreigden.

In onze nieuwe fase van een pluriforme Nederlandse samenleving na 9/11, die ‘allochtonen’ insluit of uitsluit, speelt het debat over een nationale identiteit opnieuw een belangrijke rol. Wat maakt ‘ons’ tot Nederlanders? En hoe zit het met een dubbele loyaliteit, dubbele nationaliteit? Aan de ene kant mensen, die een essentialistische en uniforme opvatting huldigen over het ‘wezen’ van de Nederlandse, Europese of Westerse identiteit. Dat er, anderzijds, meer dan een miljoen Nederlanders zijn met een meervoudige identiteit wordt of niet waargenomen of verontwaardigd afgewezen. En toch ligt hier een cruciale kwestie voor de toekomst van de Nederlandse samenleving.

Sam de Wolff

Om dit fenomeen van een meervoudige identiteit te begrijpen en op kritische wijze te verbeelden kan het geen kwaad terug te keren naar een vorige fase, waarin een analoge discussie gevoerd werd. Nu niet over islamitische Nederlanders, maar over joodse Nederlanders. Het gaat mij hier om de toenmalige discussie waarom joden wel of niet ‘deel van ons volk’ waren. Op dit punt is een klein boekje van de marxistische sociaaldemocraat Sam de Wolff uit 1946, maar geschreven begin 1945 in Jeruzalem, een hulp om de gedachten te ordenen en in een juist perspectief te plaatsen. Sam de Wolff hoorde voor de oorlog tot de marxistische vleugel van de sociaaldemocratie, overleefde de oorlog door ‘uitwisseling’ naar Palestina, en was een steunpilaar van het socialistisch zionisme van Poale Zion.  In zijn boekje Geschiedenis der joden in Nederland (1946) begint hij met een fundamentele discussie over ‘Wat is jodendom?’. Hij laveert tussen de scylla van een raciaal begrip en de charybdis van een enkel religieus begrip. Joden zijn geen ras noch enkel een religie. Joden zijn een volk, maar behoren tot twee volkeren. Nederlandse joden behoren tot twee volkeren, omdat zij ook met Nederland een ‘lotsgemeenschap’ delen. Het wel en wee van zowel het joodse volk als het Nederlandse volk vormt hun identiteit. Hij baseert zich voor deze visie op de austromarxist Otto Bauer en diens boek Nationalitätenfrage (1907). In het kader van de veelvolkerenstaat van de Donaumonarchie en in verzet tegen het groeiende nationalisme in het Duitse Keizerrijk en de Habsburgse monarchie omschrijft hij een volk als een Schiksalsgemeinschaft, niet als een raciale gemeenschap. Wat mensen aan ellende en aan positieve dingen meemaken schept een nationale identiteit en die kan meervoudig zijn. In zijn memoires Voor het land van belofte (1954) herinnert Sam de Wolff zich een treffende uitspraak van de Nederlandse socialist Henri Polak. In de tijd vlak voor de oorlog werd door bepaalde kringen de Nederlandse joden hun Nederlanderschap ontzegd. Aangevallen door de toen bekende ds. Kersten reageert hij in 1938 in Het Volk: “Ik ben Nederlander al hebben mijn voorouders twintig eeuwen geleden in Palestina gewoond. Ik ben even goed Nederlander als ds. Kersten, die niet eens weet wie zijn voorouders zijn geweest, noch waar en hoe zij hebben geleefd.” Hieraan verbindt Sam de Wolff de stelling dat joden tot twee volkeren kunnen behoren en dat zij een dubbele loyaliteit hebben, zonder dat daardoor de eenheid en harmonie van Nederland beschadigd wordt.  Dat is een gedachte die ook voor de huidige discussie cruciaal is. Immers, immigranten uit het Midden-Oosten hebben meestal ook een dubbele lotsverbondenheid. Hun lot is verbonden met de gang van Nederland, het wel en wee van hier, vaak het ‘thuis’ van hun kinderen vanaf de geboorte. Maar zij delen ook het lot van de zogenaamde ‘Arabische wereld’, of het Midden-Oosten. En westerse joden hebben ook een lotsverbondenheid met  de staat Israël sinds 1948, ook als zij de reactionaire koers van die staat niet onderschrijven. De tragische, soms gewelddadige en complexe geschiedenis van dat gebied, in de confrontatie met het Westen na 9/11, en de ‘Arabische revolutie’ in 2011, en de heftig Palestijns-Israëlische confrontatie maakt deel uit van hun leefwereld, niet enkel via media, maar door familiebanden, door een gedeelde taal en cultuur, door verbondenheid met de religieuze gemeenschap (umma) van de islam. Ellende en hoop van die regio en de mensen aldaar, met in het hart ook het conflict tussen Israël en de Palestijnse volk, vormen de lotsgemeenschap, naast die andere lotsgemeenschap, die van de Nederlandse samenleving en haar ellende en hoop. Deze dubbelheid is geen gevaar, maar eerder een nieuwe realiteit van de toekomstige Nederlandse identiteit. En in deze visie wordt een dubbele nationale identiteit niet verbonden met ras en etnische identiteit, niet met huidskleur of anderszins ‘essentiële’ kenmerken, maar met lotsgemeenschap.

Slot

Een dubbele politieke identiteit heeft niet in eerste instantie te maken met moraal en politieke correctheid. Maar met een sociologische gegevenheid. Solidariteit met Turkije, kan ook solidariteit met een bad guy als Erdogan betekenen. Pas daarna komt de politieke discussie wat binnen een nationale identiteit goed/slecht of wenselijk/onwenselijk is, zoals ook bij andere Nederlanders. Zijn wij nog Nederlanders als Wilders premier is? Dat is geen vraag. Nationale identiteit gaat vooraf aan politieke verdeeldheid en zelfs klassentegenstellingen. Een dubbele nationaliteit ook.

LEZINGEN-AANBOD 2017

LEZINGEN-AANBOD 2017

Voor meer informatie en/of vastleggen …neem gerust contact met ons op.

Voor de agenda van onze lezingen: zie menu > Agenda

  1. Goed en Fout in de WO2. Twee bijzondere verhalen .

hinrichtung1

Over de WO2 in de Achterhoek en Liemers  is genoeg bekend en is al veel gesproken. Maar in deze lezing gaat het over twee  wel heel bijzondere en tamelijk onbekende verhalen uit die verschrikkelijke tijd:

Voor de pauze spreken we over de gedwongen verkoop van zogenaamde “Joodse landbouwgronden” in Achterhoek en Liemers  in 1941. Soms werd er ver onder de marktprijs gedwongen verkocht (bijv. De fam. Gans uit Zevenaar) en het geld kwam na de deportatie (1942)  in Duitse handen. Een groot drama.     Na de pauze staan we stil bij Duitse deserteurs. Die waren er zeker ook in de Achterhoek en Liemers  bijvoorbeeld Reinard Nolte in Didam die op 6 nov. 1944 door de SS werd doodgeschoten.

Zeker bij deze twee bijzondere thema’s verwachten wij een levendige discussie  waar alle ruimte voor is.

  1. Een boerenfamilie in de 20e eeuw

gezin-albert-salemink

Aan de hand van een familie ( onze eigen familie) schetsen we het leven van ‘kleine boeren’ in de 20e eeuw. Een tijd van : economische crisis, twee wereldoorlogen, wederopbouw  en Mansholtplan. Ook een tijd van : verzuiling en verwarring in de jaren zestig. Maar vooral ook een tijd van hard werken , vaak in de context van grote gezinnen en een oppermachtige kerk. Uitgangspunt bij deze lezing is ons boek Ondankbare Grond ( Fagus, 2014)  Aan de hand van een powerpoint wandelen we door de twintigste eeuw en bieden uiteraard uitvoerig de mogelijkheid tot vragen stellen

  1. God in de Achterhoek en Liemers

mariavarsseveld

Lange tijd waren de Achterhoek en Liemers diepgelovige streken van protestanten en katholieken, vaak dwars door elkaar heen wonend of per dorp geordend. In deze lezing staan we stil bij de 80-jarige oorlog met haar scherpe tegenstellingen op het gebied van geloof en politiek. Vervolgens gaan we in op het midden van de negentiende eeuw  toen er onrust ontstond binnen de protestante kerk  en de katholieken hun opmars begonnen. Tenslotte spreken we  over  de jaren zestig en zeventig van de 20e eeuw met al haar verwarring en onrust. Het kerkbezoek loopt drastisch terug , de ontzuiling zet door en vooral jongeren gaan via school en televisie andere paden bewandelen. En met de ‘gastarbeiders’ komt ook de islam de Achterhoek binnen.

Geschiedenis voorbij de Randstad (Leo)

Geschiedenis voorbij de Randstad (Leo)

[ Gepubliceerd in Kleio, vakblad VGN. mei 2015]

GESCHIEDENIS VOORBIJ DE RANDSTAD

 

Leo Salemink

 

De Randstad en de rest van Nederland is altijd een wat moeizame verhouding geweest. Vanuit de Randstad wordt nogal eens neergekeken op ‘die provincialen’ en omgekeerd lijken nogal wat regionalen met enige afgunst of afkeer ‘die stadsen’ te benaderen. Regelmatig laait deze tegenstelling ook politiek op bijvoorbeeld naar aanleiding van de aardbevingen in Groningen of de discussies over krimpregio’s en natuur versus landbouw. In het parlement zijn het voornamelijk CDA en SP die regelmatig deze tegenstelling aan de orde stellen, waarschijnlijk omdat zij – vanuit nogal verschillende belangen- stevig regionaal geworteld zijn. Meer althans dan de toch wat Randstedelijke VVD, PvdA en D’66, zo lijkt het althans.

 

De basis van deze tegenstelling begint al op school, vooral in de geschiedenisboekjes die gebruikt worden: de geschiedenis zoals we die op school maar ook daarna voorgeschoteld krijgen is vaak nogal Randstedelijk van aard. Met Randstedelijk bedoel ik dan: Zuid en Noord-Holland, maar – vanuit historisch oogpunt – reken ik daar ook bij de handelssteden in Zeeland en de kuststreek van Noord-Nederland, zeg maar het kerngebied van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden in 17e  en 18e eeuw. Over Zuid – en Oost- Nederland lees je bar weinig, hoogstens in de marge van deze Randstedelijke ontwikkeling. Als gebied waar vijandelijke legers slag leverden of als verlengstuk van de ontwikkelingen in het gewest Holland, zoals in het standaardwerk van Maarten Prak over de Gouden Eeuw ( 2012).

Neem bijvoorbeeld de veel op basisscholen gebruikte schoolboekjes van de methode Wijzer door de Tijd. Mooie boekjes, maar van de 48 kleine hoofdstukjes die gaan over Nederland vanaf 1600 gaat er nog niet een over Zuid- of Oost-Nederland of het leven op het platteland; het blijft bij een half hoofdstukje over arme turfstekers in Drenthe. Dit is des te opmerkelijker omdat toen ongeveer 50% van de bevolking op het platteland woonde en daar veelal als boer of boerenknecht werkte. Rond 1850 was dat nog rond de 40%. Veel moderne Nederlanders hebben hun ‘roots’ in een eeuwenoude boerencultuur! Ook dat wordt nogal eens vergeten.

Bij de boeken in het voortgezet onderwijs – bijvoorbeeld Feniks en Geschiedeniswerkplaats – is het niet anders, maar daar is het wellicht meer begrijpelijk omdat in die fase van het onderwijs de wereldgeschiedenis sterk de opzet van een boek bepaalt. Maar als Nederland ter sprake komt is het bijna altijd Holland (de Randstad) of spreekt men in meer algemene termen over de Nederlandse geschiedenis en dan worden veel voorbeelden juist aan het stedelijke ‘Holland’ ontleend. Maar er valt nog iets op: uitvoerig staat men in deze boeken stil bij de boeren op het Franse platteland, de feodale verhoudingen daar …dat alles als aanloop naar het behandelen van de grote Franse revolutie. En in een volgend deel krijgen de leerlingen uitvoerige informatie over het Chinese platteland in de keizertijd, als voedingsbodem voor de revolutie van Mao.
Om het kort door de bocht te stellen: de Nederlandse middelbare scholier leert meer over het leven van de arme Franse en Chinese boer in de 19e eeuw dan over de arme boer op de schrale zandgronden in Brabant en Oost-Nederland in dezelfde tijd.

Natuurlijk, de grote historische gebeurtenissen ( wat dat ook moge zijn) speelden zich vooral af in het gebied van de huidige Randstad en ook de politiek werd natuurlijk sterk bepaald vanuit den Haag Maar is het ook niet de taak van historici en anderen het leven van de gewone man en vrouw in beeld te brengen? Bijvoorbeeld het leven van de arme boer op de zandgronden van Brabant of de Achterhoek. Geschiedenis is meer dan het verhaal van beroemde personen of oorlogen en revoluties. Dat besef is bij historici vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw wel steeds meer doorgedrongen, maar opvallend genoeg gaat het dan weer vaak over de gewone man of vrouw in de Randstad bijvoorbeeld het leven van de arme fabrieksarbeiders in de 19e – eeuwse fabriekssteden of het leven van matrozen op de schepen van de VOC. Het leven van de gewone boer of boerenknecht in Brabant, Limburg, Gelderland, Twente of Drenthe komt er bekaaid vanaf en als er dan al boeken over verschijnen ( bijvoorbeeld van een Wageningse professor) zijn die nogal eens zwaar wetenschappelijk met veel tabellen en grafieken…niet bepaald voor een groot publiek.

Juist een minder Randstedelijke nadruk op de het verleden levert ook een andere kijk op de geschiedenis van ons land op. Soms zelfs een ronduit verrassend ander beeld, waarbij dan ook het leven van ‘de gewone man en vrouw’ van buiten de Randstad scherp in beeld komt. Ook zij vormen een onderdeel van onze geschiedenis! Al is het alleen maar omdat al die mensen in de steden grotendeels door hen gevoed moesten worden. Zonder aardappels was het niet gegaan in de fabriekssteden van de 19e eeuw.

 

Enkele concrete voorbeelden om dit te verduidelijken wil ik hier naar voren brengen. Ze zijn ontleend aan het zojuist verschenen boek Ondankbare Grond van ondergetekende en zijn broer, beiden zelf boerenzonen uit het oosten van het land. In dit boek proberen wij het leven van kleine (pacht)boeren vanaf 1600 in beeld te brengen aan de hand van onze eigen familiegeschiedenis in de Achterhoek en Liemers. Maar het had ook Brabant of Twente kunnen zijn. Het gaat om het leven op arme zandgronden van Oost en Zuid-Nederland waar eeuwenlang half-feodale verhoudingen de economische basis van het bestaan vormden.

Een eerste voorbeeld: Zo rond 1600 begint langzamerhand de Gouden Eeuw met de VOC en later wereldberoemde schilders en wetenschappers. De schoolboekjes staan er vol mee. In de Achterhoek – waar onze ‘voormoeder’ Hille op een boerderij bij Sinderen woont – maar ook in veel andere plaatsen in Zuid- en Oost-Nederland was het toen chaos: een jarenlang durende oorlog tussen de Spaanse troepen en legers van Oranje met een ongekende verwoesting van het platteland. Ongeveer zoals de situatie nu in Syrië of Irak. Bepaald geen ‘gouden eeuw’, zeker niet voor de eenvoudige boeren op arme gronden. Massaal op de vlucht, ontvolkte dorpen, verkrachtingen…Jarenlang was het leven tot op het bot verstoord en dat herhaalde zich daarna nog een paar keer. Toen het rustiger leek te worden was er het rampjaar 1672 met strijd en ellende in juist de buiten-randstedelijke gebieden.

Vervolgens een voorbeeld uit de tijd rond 1800 ( de Bataafs-Franse tijd), toen hier de Fransen een enorme invloed hadden. In de Randstedelijke geschiedschrijving lees je veel over de mooie idealen van de Fransen en hun Franse revolutie: vrijheid, gelijkheid en broederschap. Voor de burgerij in de steden veranderde er veel ten goede. Meestal laat men bij deze periode ook het moderne Nederland beginnen.

Een van die mooie Franse idealen was: afschaffing van grootgrondbezit. Zo zou er grond komen voor de mensen die de grond ook zelf bewerkten…de boeren. Klinkt mooi! In Frankrijk werden heel wat adellijke heren in het kader hiervan aan een hoge boom opgehangen en hun kastelen in brand gestoken…in de Achterhoek ging het anders. Ook hier werd afschaffing van het grootgrondbezit een politiek item, maar wel op beperkte en minder bloedige wijze. Maar wat betekende dit ideaal voor onze voorvader Willem Salemink? Het toch mooie ideaal van ‘grond aan de boeren’ blijkt toch wat anders uit te pakken.

Willem woont met zijn vrouw Henrica op boerderij Kempen in Silvolde. De grond is in het bezit van de Gelderse rekenkamer, die heel wat grond bezat…een echte grootgrondbezitter dus. Ook hier gaat men rond 1805 over tot verkoop van de grond aan de boeren, MAAR……dan moet je wel geld hebben om de grond te kunnen kopen….en dat hadden onze Willem en Henrica niet. Een wat rijkere boer uit de omgeving koopt in 1807 de boerderij. Willem en zijn gezin moeten vertrekken! Ze verkopen de twee paarden, de paar koeien en varkens en trekken met kleine kinderen en al naar Isselburg, net over de grens in Duitsland. Daar werkt Willem – volgens de zeer beperkte bronnen over die periode– als boerenknecht of misschien ook als fabrieksarbeider. Het moet allemaal behoorlijk armoedig geweest zijn voor het gezin. Het prachtige ideaal van de Franse Revolutie blijkt voor hem en zijn gezin toch heel anders uit te pakken.

En dan vervolgens de tijd rond 1880. In het westen van ons land begint de industrialisatie nu goed op de gang te komen. Er heerst een optimisme dat industrialisatie en mechanisatie nu eindelijk die sombere 19e eeuw achter zich zal laten. De wereldtentoonstelling in Parijs van 1889 ( met de Eiffeltoren!) is daar een opvallende uiting van. Zelfs de arbeiders in de steden begonnen het een klein beetje beter te krijgen. Maar op het platteland verliep de geschiedenis anders onder invloed van een steeds verder doorgevoerde liberale handelspolitiek. De Nederlandse markt raakte in korte tijd overstroomd met goedkoop graan en vlees uit Amerika dat via grote oceaanstomers in overvloed werd aangevoerd. Daar konden vooral de kleine boeren in Oost- en Zuid-Nederland niet tegenop. Velen gingen failliet zoals onze overgrootvader Gradus Salemink. Velen trokken naar de steden of emigreerden. Geen optimisme en vooruitgang, maar persoonlijke drama’s die tot ver in de 20e eeuw in de boerenfamilies als familiedrama’s doorverteld werden.

Maar soms was het buiten de Randstad juist beter of zeker niet slechter vertoeven. Een paar laatste voorbeelden: In de WO2 viel het op het platteland vaak wel mee, althans in vergelijking tot de grote steden in het Westen. Je moest wel oppassen met wat je zei, maar er was een groot voordeel: eten was er altijd wel op een boerderij! De omgang met de gewone Duitse soldaten was – zo horen we van onze eigen vader en moeder – vaak ook gemoedelijker, vooral als het soldaten waren met een boeren-achtergrond en de SS ver weg was.

Zelfs de ‘culturele revolutie’ van de jaren zestig en zeventig, verloopt in bijvoorbeeld de Achterhoek anders dan in Amsterdam. Ook met anarchistische trekjes, maar ruiger en soms ook antistedelijk en anti-intellectueel. De popgroep Normaal en later de Zwarte Cross in de Achterhoek zijn daar sprekende voorbeelden van.

Kortom, met een niet-Randstedelijke bril naar het verleden kijken levert vaak een ‘andere’ geschiedenis op. Niet een meer dramatische of juist een mooiere, maar vooral een andere geschiedenis dan hoe we het in de schoolboekjes vaak voorgeschoteld krijgen. In veel gevallen ook een geschiedenis van hardwerkende en eenvoudige mensen, de voorouders van miljoenen moderne Nederlanders.